| 22090 |
duivenslag |
kijker:
kēkər (P047p Loksbergen),
kē̜ ̞kǝr (P047p Loksbergen)
|
Duivenslag. [Goossens 1b (1960)] || Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.]
I-6, III-3-2
|
| 24141 |
duivin, vrouwelijke duif |
duivin:
dø̄vin (P047p Loksbergen),
wijfje:
wijfke (P047p Loksbergen)
|
duif, wijfje [ZND 18 (1935)] || een vrouwelijke duif (duivinne, wijfje) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
| 18006 |
duizelig |
aardig:
oadig (P047p Loksbergen)
|
Duizeling: draaierigheid, leeg gevoel in het hoofd (suizeling, duizeling, schwindel(ig), dul(le)). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
| 18008 |
duizeling, duizeligheid |
draaiing:
dròwing (P047p Loksbergen)
|
Duizeling: draaierigheid, leeg gevoel in het hoofd (suizeling, duizeling, zwindel). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 21794 |
dulden |
lijden:
lijə (P047p Loksbergen),
uitstaan:
əətstən (P047p Loksbergen),
verdragen:
vərdráágə (P047p Loksbergen)
|
iemand dulden in zijn nabijheid, het kunnen uithouden [luchten, uithouden, uitstaan] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
| 29382 |
dun touw |
lint:
lent (P047p Loksbergen)
|
Dun touw of snoer. Volgens de informant van L 265c is lintgaren naaigaren dat gemaakt wordt met een gewoon spinnewiel. Het is tweedraad. Men moet hiervoor kweren of twijnen. [N 48, 94]
II-7
|
| 19311 |
durfal |
gaillard (fr.):
gàljáár (P047p Loksbergen)
|
iemand die alles durft te doen [kadee, mannekeskneuter, durfal] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 19310 |
durven |
kern in zitten:
kééjən in zitə (P047p Loksbergen)
|
heel veel durf hebbend [frank, boud, stout] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 17837 |
dutje |
poosje:
paoskə (P047p Loksbergen)
|
Dut: lichte of korte slaap (dut, hazeslaap, buts, slaapje, mufs, toer). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 21418 |
duur |
duur:
dier (P047p Loksbergen),
dir (P047p Loksbergen),
dīr (P047p Loksbergen)
|
duur (hoge kostprijs) [ZND 24 (1937)], [ZND m] || veel kostend, hoog van prijs [duur, dier, duurkopig, duurzaam, durabel, prijzig] [N 89 (1982)]
III-3-1
|