| 21460 |
grap |
farce (fr.):
fàrsj (P047p Loksbergen),
mop:
mop (P047p Loksbergen),
streek:
strijk (P047p Loksbergen)
|
iets mals, iets zots, wat een persoon doet of zegt [grap, scherts, kortswijl, ui, kleutje, truut, spel, krak, zwans] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
| 19331 |
grapjas |
kluchtige, een -:
kluchtigə (P047p Loksbergen),
lorejas:
loorəjàs (P047p Loksbergen),
paljas:
pəljàs (P047p Loksbergen),
plezante, een -:
pləzàntə (P047p Loksbergen)
|
iemand die altijd grapjes maakt [schacht, grapjas] [N 85 (1981)] || vol grappen, vermakelijk, gezegd van een persoon [plezierig, plezant, grappig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 19208 |
grappig |
plezierig:
ook materiaal znd 24, 26
plezierig (P047p Loksbergen)
|
grappig [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
| 32848 |
gras |
gras:
grǭǝs (P047p Loksbergen)
|
De algemene benaming voor het gewas, zo uitvoerig mogelijk gedocumenteerd, zodat in de volgende lemma''s naar deze opgaven en naar de klankkaart kan worden verwezen. Op de klankkaart van het type gras zijn de vormen met betoning niet apart aangegeven; men kan bij dit woord aannemen dat het in het gehele polytone gebied sleeptoon heeft. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht.' [N 14, 88a; JG 1b, add.; Wi 54; S 11; L 1 a-m; L 1u, 75; L 20, 26a; L 35, 65; L. 39, 41; A 2, 54; A 4, 26a; A 4, 28; RND 111; monogr.]
I-3
|
| 32883 |
grasmaaimachine |
maaimachine:
mōmǝšin (P047p Loksbergen)
|
Het door één of twee paarden getrokken tweewielig werktuig uit het begin van de mechanisatie om gras te maaien. Zie afbeelding 6. [N J, 1a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-3
|
| 19460 |
grasveld, bleekveld |
bleek:
bléék (P047p Loksbergen)
|
het grasveld waarop men wasgoed te bleken legt [bleek, dries, groes] [N 90 (1982)]
III-2-1
|
| 33673 |
graszode |
groes:
grūs (P047p Loksbergen),
res:
ręs (P047p Loksbergen)
|
Vierkant afgestoken stuk van de met gras begroeide bovengrond. Naar dialectbenamingen voor de graszode is vaak navraag gedaan getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma. In verschillende enqu√™tes werd gevraagd naar de zode in het algemeen zowel de graszode als de heizode. De opgaven die betrekking hadden op de heizode zijn ondergebracht in lemma 3.14 ɛheizodeɛ.' [N 14, 77a; N 14, 77b; N 27, 39g; GV, K6; JG 1a, 1b; L 8, 123; L B2, 273; S 46; NE 2 II, 15; N 18, 38 add.; N 18, 40 add.; monogr.]
I-8
|
| 32539 |
grauw werk |
grof (werk):
grawf węrǝk (P047p Loksbergen)
|
Werk dat met grauwe, dus ongeschilde, wissen is gemaakt. [N 40, 14]
II-12
|
| 32538 |
grauwe korf |
korf:
kø̜rǝf (P047p Loksbergen)
|
Mand met hengsel, gemaakt van grauwe, dus ongeschilde, wissen. [N 40, 39]
II-12
|
| 32537 |
grauwe mand |
mand:
mān (P047p Loksbergen)
|
Mand met twee oren, gemaakt van grauwe, dus ongeschilde, wissen. Vgl. afb. 285. Zie voor het woordtype vatsmand en vatsmandel ook het lemma ɛmaatmand (soorten)ɛ.' [N 40, 38]
II-12
|