| 20352 |
schoonmoeder |
schoonmoeder:
schoemoeder (P057p Kuringen),
vulgair
schoemojer (P057p Kuringen)
|
schoonmoeder [ZND 06 (1924)]
III-2-2
|
| 20351 |
schoonouders |
schoonouders:
schoenaars (P057p Kuringen)
|
De ouders van je echtgeno(o)t(e) (schoonouders) [N 115 (2003)]
III-2-2
|
| 20150 |
schoonvader |
schoonvader:
schoevader (P057p Kuringen),
vulgair
schoevaajer (P057p Kuringen)
|
schoonvader [ZND 06 (1924)]
III-2-2
|
| 20353 |
schoonzoon |
schoonzoon:
schoenzoon (P057p Kuringen)
|
schoonzoon [ZND 06 (1924)]
III-2-2
|
| 17648 |
schoot |
schoot:
Vereenvoudigd fonetisch schrift. Een streepje boven een klank of tweeklank geeft de Limburgse sleeptoon aan.
sxoewət (P057p Kuringen)
|
Schoot: de ruimte in de bocht tussen onderlijf en dijen bij een zittend persoon (schoot, slip, slup). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
| 17962 |
schop |
stamp:
stamp (P057p Kuringen)
|
Trap: harde stoot met de voet (trap, schop, stamp, tree, tritt) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
| 33422 |
schop, afdak voor landbouwgereedschappen |
afdak:
āfdāk (P057p Kuringen),
schop:
sxop (P057p Kuringen),
sxǫp (P057p Kuringen),
schuil:
sxǫu̯l (P057p Kuringen),
sxǭǝl (P057p Kuringen)
|
Het gedeelte van de boerderij-gebouwen waarin het los gereedschap, de karren, wagens en werktuigen worden opgeslagen. Soms stond deze bergplaats op zichzelf, maar doorgaans was ze tegen de schuur aangebouwd en bestond ze uit een groot afdak, zonder muren. Scherf is een contaminatie van ''schelf(t)'' en ''scherm''. Schaldij is eigenlijk "binnenplaats". Zie ook de plattegronden bij paragraaf 1.2. [N 5A, 73c en 80a; N 5, 105a, 106 en 107; JG 1a, 1b, 1c, 2a, 2b en 2c; L 1a-m; L B1, 179; L 6, 56 en 57; L 12, 1; L 19a, 11; Gwn 4, 1; S 1 en 50; monogr.]
I-6
|
| 17961 |
schoppen |
schoppen:
schopə (P057p Kuringen)
|
schoppen [ZND 06 (1924)]
III-1-2
|
| 18016 |
schor |
hees:
hi:s (P057p Kuringen)
|
Schor [zijn] (hees, gram). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
| 31694 |
schors |
schors:
sxǫts (P057p Kuringen)
|
De ruwe buitenkant van de stam en takken van een boom. In sommige dialecten bestaat er een verschil in benaming tussen de schors van naaldbomen en die van andere bomen. Het betreft de plaatsen Lommel (K 278), Paal (K 357), Neerpelt (L 312), Overpelt (L 314), Hechtel L 352), Peer (L 355), Neerglabbeek (L 367), Houthalen (L 414), Hasselt (Q 2) en Martenslinde (Q 89). De schors van de naaldboom wordt daar met een locale uitspraakvariant van het woordtype schil aangeduid, de schors van andere bomen met die van schors. In Lanklaar (L 422) wordt het woord schaal (šal) alleen voor de schors van dennenbomen gebruikt [N 50, 8a-b; N 75, 83d; A 45, 32; L 34, 54a-b; monogr.]
II-12
|