| 24414 |
paardenhorzel |
paardshorzel:
pjaadshorzel (P057p Kuringen)
|
horzel [ZND 27 (1938)]
III-4-2
|
| 33381 |
paardestal |
paardsstal:
pi̯āts[stal] (P057p Kuringen)
|
De stal of ruimte waar het paard of de paarden staan. Het woordtype voerderij voor voergang in de paardestal kan wel uitbreidend gebezigd worden voor de paardestal in zijn geheel. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). (Paardsstal)-varianten waarvan het (stal)-gedeelte een kleurloze vocaal vertoont, zijn voluit en fonetisch genoteerd, omdat deze tweede component als simplex niet voorkomt met een kleurloze vocaal. Zie de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5, 105e; A 10, 9c; L 38, 26; Wi 18; S 50; monogr.; add. uit N 5A, 59 en 73a]
I-6
|
| 29636 |
paardetuig |
paardsgetuig:
pi̯ats˲gǝtē̜.x (P057p Kuringen)
|
De naam voor het paardetuig in het algemeen. [JG 1a, 1b; N 13, 80; monogr.]
I-10
|
| 23947 |
paaslammetje |
paaslam:
pōslamp (P057p Kuringen)
|
Een lam dat met Pasen, als het ongeveer 9 weken oud is, geslacht wordt. [N 70, 5]
I-12
|
| 33320 |
pacht, vruchtgebruik |
huur:
hīr (P057p Kuringen),
pacht:
pax (P057p Kuringen)
|
Onder pacht worden drie samenhangende betekenissen verstaan: 1. hetgeen de pachter betaalt: "de pacht betalen"; 2. het vruchtgebruik van de grond: "grond in pacht hebben"; 3. het contract: "de boer heeft nog twee jaar pacht". Tocht hangt, evenals de nevenvorm tucht, oorspronkelijk samen met trekken in de betekenis "telen"; leeftocht is dan "tocht ("vruchtgebruik, pachtcontract") voor het leven". Aan tuis, vergelijk Mnl. tuuscen "dobbelen; bedriegen; ruilen", correspondeert Du. tauschen. Belading en belader corresponderen met belasting. Het feest van Sint Remeis of Sint Remigius, wiens naamdag naar de Romeinse kalender op 1 oktober valt, wordt wel de "huurdag der boerenknechten en meiden" genoemd (naar Jongeneel, 54). Bij boermeste: pachtvergoeding in natura; in plaats van een pachtsom te betalen, mocht de boer het onderhavige land voor één jaar gebruiken, mits hij voor eigen rekening het land een goede organische bemesting gaf. [L 14, 6; L 32, 101; Wi 18; monogr.]
I-6
|
| 24534 |
paddestoel (alg.) |
champignon:
eetbaar
šampəlju̞ŋ (P057p Kuringen),
eetbare --; gecombineerd met ZND 5 040
chambeljinks (P057p Kuringen),
kampernoel:
eetbare --; gecombineerd met ZND 5 040
kampernoele (P057p Kuringen),
paddestoel:
giftig en algemene naam
padəstu.l (P057p Kuringen),
giftige --; gecombineerd met ZND 5 040
paddestiel (P057p Kuringen),
paddestool (P057p Kuringen)
|
paddestoel [RND], [ZND 15 (1930)]
III-4-3
|
| 17874 |
pak slaag |
pak slaag:
ə pak sleech (P057p Kuringen)
|
een pak slaag [ZND 06 (1924)]
III-1-2
|
| 26343 |
palen |
palen:
pōǝlǝ (P057p Kuringen)
|
In de bedding van de beek geslagen palen die het fundament vormen voor de vloer. Zie ook afb. 67. [Vds 28; Jan 27; Grof 31]
II-3
|
| 24489 |
palmboompje |
palmboompje:
verzamelfiche ZND 15, 015 van Har, + ZND 5, 041
palmbumke (P057p Kuringen)
|
palmboompje [ZND 15 (1930)]
III-4-3
|
| 25402 |
pan of ketel met het hete gietwater |
schouwbak:
sxābak (P057p Kuringen)
|
In het stenen fornuis waarin de boerin vroegende was kookte, wordt water verhit. Met een pan, ketel of emmer schept men hieruit heet water dat dan over het varken wordt gegoten. Beschikt men niet over een dergelijk fornuis, dan wordt het water in ketels e.d. op de kachel of een gewoon keukenfornuis verwarmd. [N 28, 20]
II-1
|