| 33932 |
hoofdstel |
halster:
halstǝr (Q015b Kerensheide)
|
Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.]
I-10
|
| 24325 |
hooiwagen |
hooiwagel:
huiwagel (Q015b Kerensheide)
|
spin met lange poten [hooiwagen, huiwagel, luiwagen, brameleniewes] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
| 18355 |
houten sandaal |
klepper:
Van Dale (online): klepper, 3) houten sandaal.
klepper (Q015b Kerensheide)
|
sandaal-achtig voetbekleedsel bestaande uit een houten zool en enkele riempjes over de voet [triep, klepper] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
| 19476 |
houtspaander |
snipper:
snupperen (Q015b Kerensheide)
|
spaantje van hout waarmee men vuur neemt uit de kachel of de haard, bijv. om een pijp op te steken (servieskes) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
| 24329 |
houtworm |
worm:
wórm (Q015b Kerensheide)
|
wormpje dat gangen graaft in het hout van meubels enz. [meemel, muitel, meutel] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
| 18049 |
huidschilfers |
schijvelen:
schievele (Q015b Kerensheide)
|
schilfers op de huid [blusters] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
| 17997 |
huiveren |
rijderen:
rieren (Q015b Kerensheide)
|
huiveren, bijv. van koe [grille, de griezel op het lijf krijge, rijeren] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
| 17999 |
huiverig |
huiverig:
huuverig (Q015b Kerensheide)
|
huiverig [schuuverig] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
| 17998 |
huivering |
huivering:
huuvering (Q015b Kerensheide)
|
huivering [gril] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
| 17959 |
hurken |
(zich) hukken:
huuke (Q015b Kerensheide, ...
Q015b Kerensheide,
Q015b Kerensheide)
|
hurken, op zijn ~ gaan zitten [N 10 (1961)]
III-1-2
|