| 19978 |
blaffen |
bassen:
b‧asən (L316p Kaulille)
|
blaffen [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
| 19458 |
blaker |
kaarsenluchter:
karsəløxtər (L316p Kaulille),
kaarsenschoteltje:
keͅrsənsxøtəlkə (L316p Kaulille),
kaarsenvaasje:
keͅrsəvoͅaskə (L316p Kaulille)
|
het pannetje, van een oor voorzien, waarop de kaars wordt gezet [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
| 29838 |
blaren |
opblaren:
blǭrt˱ ǫp (L316p Kaulille),
zich bijeen zetten:
zex˱ bǝjē.n zętǝ (L316p Kaulille),
zwellen:
zwilǝ (L316p Kaulille)
|
Het verschijnsel waarbij een verflaag plaatselijk van de ondergrond loslaat en er zwellingen ontstaan. Het blaren kan verschillende oorzaken hebben. De voornaamste zijn: vocht in het geschilderde materiaal en slechte hechting van de verflaag aan het materiaal. [L 32, 78; monogr.]
II-9
|
| 34405 |
blaten |
bleten:
blē̜i̯tǝ (L316p Kaulille)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een schaap. [N 19, 76a; S 52, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
| 25398 |
blauw slachten |
slecht afgedaan zijn:
(men zegt) [het] is slęxt āfgędōn (L316p Kaulille)
|
Als de huid van het rund niet zorgvuldig wordt losgesneden, blijft er soms vet aan vastzitten, waardoor de blauwachtig gekleurde bovenlaag van het vlees dat op het rund blijft kleven, bloot komt te liggen. Omdat gevraagd was naar een uitdrukking voor dit "blauw slachten", komen er verschillende grammaticale categorieën voor in dit lemma. [N 28, 54]
II-1
|
| 24121 |
blauwborstje |
blauwborst:
blau̯boͅrst (L316p Kaulille)
|
blauwborst (14 zomervogel met helderblauwe borst met witte stip (alleen de man), leeft verborgen in struiken bij het water; niet zo zeldzaam; zingt vaak vliegend; zang heel afwisselend, aapt allerlei vogels na; zang begint met [uuk...uuk...uuk] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
| 24473 |
blauwe bosbes |
bosbeer:
verzamelfiche, ook mat. van ZND02, 3 en ZND16, 2
bosbeeren (L316p Kaulille)
|
bosbes, alg. [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
| 24122 |
blauwe reiger, reiger |
reiger:
reiger (L316p Kaulille),
rɛi̯gər (L316p Kaulille)
|
reiger [ZND 41 (1943)] || reiger (91 bekende vogel; grijs; hangkuif, donkere borstveren; algemeen langs het water; broedt in enkele kolonies in hoge bomen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
| 24390 |
blauwe vleesvlieg, bromvlieg |
brommer:
broͅmərs (L316p Kaulille)
|
insect III [Goossens 1b (1960)]
III-4-2
|
| 17986 |
bleek |
bleek:
bliek gezicht (L316p Kaulille),
he is zoe blìèk (L316p Kaulille)
|
hij heeft een flets gezicht (bleekgeel, ziekelijk) [ZND 23 (1937)] || hij is zo bleek [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|