| 21237 |
sneltrein |
blok:
nə bloͅk (L414p Houthalen),
expres (<fr.):
iene ekspres (L414p Houthalen),
nən exspres (L414p Houthalen),
sneltrein:
nən sneltrēͅn (L414p Houthalen),
n⁄en sneltrein (L414p Houthalen)
|
Sneltrein. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
| 21372 |
sneuvelen |
sneuvelen:
ps. omgespeld volgens Frings!
sn"vələ (L414p Houthalen)
|
in de oorlog omkomen [sneven, sneuvelen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
| 31366 |
snijbok |
bok:
bǫk (L414p Houthalen)
|
Opklapbaar statief waarop een pijpklem of bankschroef bevestigd kan worden waarin men het werkstuk kan vastklemmen om dat bijvoorbeeld van schroefdraad te kunnen voorzien. Het statief bestaat doorgaans uit drie poten, een schapje voor gereedschap en een vloergedeelte waarop men staat. Zie ook afb. 94. [N 64, 66a; N 33, 298]
II-11
|
| 31363 |
snijijzer |
filière:
filjē̜r (L414p Houthalen)
|
Stalen werktuig om uitwendig schroefdraad aan buizen, staven, bouten, etc. te snijden. Een veelgebruikt type bestaat uit een ronde snijplaathouder met twee handvatten, waarin een verwisselbaar, rond snijblok kan worden aangebracht. In het midden van dit snijblok zit een rond gat met schroefdraad. Enkele gaten rond dit centrale gat vormen de snijkussens. De snijblokken zijn soms aan één kant open, zodat het snijgat door middel van stelschroeven iets kan worden versteld. Zie ook afb. 92e, f, g. Voor het op volle diepte snijden van een schroefdraad moet het snijijzer twee of drie maal worden opgeschroefd. De snijkussens van het snijblok worden daarbij steeds met de stelschroeven op een nauwere afstand ingesteld. Zie ook het lemma "snijblok, snijkussen". Het snijijzer voor gasdraad is vaak voorzien van een ratel, waardoor het draadsnijden op lastig bereikbare plaatsen mogelijk is. Met de woordtypen snelsnijijzer, snelijzer en snelsnijder wordt een speciaal type snijijzer aangeduid. Met dit werktuig kan, in tegenstelling tot het gewone snijijzer, in één keer schroefdraad aan buizen, staven, etc gesneden worden. [N 33, 293-294; N 33, 297; N 64, 65a-b; monogr.]
II-11
|
| 17762 |
snijtand |
snijtand:
snij taan (L414p Houthalen)
|
snijtanden [ZND 07 (1924)]
III-1-1
|
| 18134 |
snijwonde |
snap:
snap (L414p Houthalen),
snee:
sné in ne vinger (L414p Houthalen)
|
snede (insnijding) in de vinger [ZND 06 (1924)] || Snijwond: door snijden veroorzaakte wond (snee, krab, krets, vats, sleuf, kreeuw, vil, slip). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
| 19040 |
snikken |
snoffen:
snofən (L414p Houthalen)
|
snikken [snoffe] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
| 21450 |
snipper |
snipper:
snepər (L414p Houthalen)
|
een afgesneden, afgeknipt of afgescheurd stukje papier of stof [snipper, stoike, schreudje, schroodje, snippeling] [N 91 (1982)]
III-3-1
|
| 20590 |
snoepen |
snoepen:
snoeben (L414p Houthalen),
snoͅbə (L414p Houthalen)
|
snoepen [ZND 07 (1924)], [ZND B1 (1940sq)]
III-2-3
|
| 17753 |
snor |
moustache (fr.):
mustesche (L414p Houthalen)
|
Hij heeft nog geen snor (Fr. moustache). [ZND 07 (1924)]
III-1-1
|