| 20912 |
gerookt spek |
gerookt spek:
gerukt spek (L246p Horst)
|
spek dat gerookt is [DC 48 (1973)]
III-2-3
|
| 32979 |
gerst |
gerst:
garst (L246p Horst)
|
Hordeum L. De gerstteelt was in Belgisch Limburg betrekkelijk zeldzaam. Bij zomergerst wordt aangetekend: vooral bestemd voor de brouwerij; bij wintergerst: vooral bestemd als veevoer. Volgorde varianten van gerst: 1. met "rst" in de auslautgroep; 2. met "st"; 3. met "rs"; en 4: met alleen "s" in de auslautgroep; zie de eerste klankkaart [kaart 6]; in de tweede klankkaart [kaart 7] is de geografische verspreiding van het vocalisme weergegeven. Zie afbeelding 1, d. [JG 1a, 1b; L A1, 127; L 1 a-m; L 24, 6a; L lijst graangewassen, 2; R 3, 24; S 10; Wi 53; monogr.]
I-4
|
| 18312 |
geruite jurk |
ruitenkleed:
rōēteklīēd (L246p Horst),
rōēteklīēt (L246p Horst)
|
jurk van geruite stof [ruutekeskleid] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
| 21893 |
geschenk |
geschenk:
geschink (L246p Horst),
gift:
gif (L246p Horst)
|
dat wat je kado geeft [gave, geschenk, gift, present, zende, kado] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
| 20475 |
geslacht |
familie:
femielie (L246p Horst)
|
de gezamenlijke afstammelingen van een gemeenschappelijke stamvader, geslacht [natie, familie] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
| 34394 |
gesneden mannelijk schaap |
hamel:
hāmǝl (L246p Horst)
|
[N 19, 65a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; AGV m 3; A 2, 46; A 4, 22a; R 3, 24; N 77, add.; L 39, 44; L 20, 22a; L 5, 30b; Wi 12; monogr.]
I-12
|
| 34305 |
gesneden mannelijk varken |
berg:
bø̄rx (L246p Horst),
bø̜̄rx (L246p Horst),
bø̜rx (L246p Horst)
|
Het WNT (II, 1 blz. 1872 s.v. berg (II)) geeft de volgende definitie van berg: "Hetzelfde als Barg (I), inzonderheid toegepast op de mannelijke biggen die, ongeveer drie weken oud, zijn gesneden". [N 19, 8; A 4, 4b; A 4, 4a; L 20, 4b; L 37, 49e; JG 1a, 1b, 2c; S 39; N C, add.; monogr.; N E 1, 12]
I-12
|
| 34309 |
gesneden vrouwelijk varken |
gelt:
gelt (L246p Horst),
gesneden zeug:
gǝsnęi̯dǝ zø̄x (L246p Horst)
|
Uit de antwoorden blijkt dat gelt verschillende betekenissen kan hebben. Er zijn informanten (K 278, L 421, 422, 423, Q 197, 211) die zeggen dat het snijden van een vrouwelijk varken ter plekke onbekend is. Het onvruchtbaar maken bestond uit het doorknippen van de eileiders. [N 19, 9; A 4, 4c; L 20, 4c; L 37, 49e; JG 1b; L 37, 49f; monogr.]
I-12
|
| 18254 |
gesp |
gespel:
gâspel (L246p Horst),
schoon mit enne gāspul (L246p Horst)
|
de gesp aan de broek [N 59 (1973)] || gesp [schoenen m.e. ~ ] [SGV (1914)]
III-1-3
|
| 34420 |
gespeend schaap |
speender:
spindǝr (L246p Horst)
|
Het jong van een schaap, als het van de moeder weggenomen wordt. [A 4, 22e; L 20, 22e]
I-12
|