| 24152 |
gele kwikstaart |
koemusje:
koemöske (L292p Heythuysen),
kwikstaart:
kwiksjtert (L292p Heythuysen)
|
gele kwikstaart || kwikstaart, geel [DC 26 (1954)]
III-4-1
|
| 33264 |
gele lupine |
boontjes:
bø̄ǝnkǝs (L292p Heythuysen),
filipinen:
flø`pine (L292p Heythuysen),
plø`pīnǝ (L292p Heythuysen),
lupinen:
lø`pīnǝ (L292p Heythuysen)
|
Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.]
I-5
|
| 24488 |
gele narcis |
paasbloem:
WLD
Paosbloom (L292p Heythuysen)
|
Gele narcis (narcissus pseudonarcissus). De bijkroon is ongeveer even lang als de bloemdekslippen. Meestal één bloem aan elke bloemstengel, zelden twee. De rand van de bijkroon is regelmatig ingesneden (zie bij de …witte narcis"). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
| 33239 |
gele voederwortel |
wintermoren:
wentjǝrmǭrǝ (L292p Heythuysen)
|
Daucus carota L. In de genoemde vragenlijst is gevraagd naar twee variëteiten naast de algemene benaming winterwortel die in het vorige lemma ter sprake kwam. Hier is alleen opgenomen hetgeen afwijkend is van lemma Winterwortel. Lobbericher naar het Rijnlands dorpje Lobberich. [N Q, 6b; monogr.]
I-5
|
| 25078 |
gelijken (op) |
lijken:
lieken (L292p Heythuysen)
|
aan het genoemde doen denken, lijken, schijnen [tonen, lijken] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
| 25188 |
geluid van naderend onweer |
onweer krijgen:
wə krīēgə ónwéér (L292p Heythuysen),
rommelen:
rómmələ (L292p Heythuysen)
|
eerste rommelen dat in de verte te horen is wanneer er een onweer op komst is [meutelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
| 19273 |
gelukken |
gelukken:
gelukken (L292p Heythuysen)
|
een voorspoedige afloop hebben, kunnen slagen [lukken, vergaan, bedoen, boteren, gelukken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 19220 |
geluksvogel; altijd geluk hebben |
gelukzak:
gelukzak (L292p Heythuysen)
|
iemand die altijd geluk heeft [zwijnjak, boffer, bidzalig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 19227 |
gemakkelijk |
gemakkelijk:
gemekkelijk (L292p Heythuysen),
makkelijk:
makkelijk (L292p Heythuysen)
|
geen moeite of inspanning vereisend, niet moeilijk [licht, handig, gemakkelijk, zacht, lichtelijk, goed, makkelijk, gemak, spelegaans] [N 85 (1981)] || gemakkelijk [DC 02 (1932)]
III-1-4
|
| 25526 |
gemalen, niet gezuiverd graan |
meel:
mē̜l (L292p Heythuysen)
|
De inhoud van het lemma beantwoordt niet in alle gevallen duidelijk aan het lemma-opschrift. Er is een groep woordtypen die een algemene benaming geeft, een tweede groep duidt op "gemalen, niet gezuiverd graan", een derde duidt een bepaald soort ongezuiverd meel aan en de vierde groep geeft aan dat dit graan voor veevoer wordt bestemd of dat dit afval is. [N 29, 14a]
II-1
|