| 18882 |
gehuil, geschrei |
gegrijn:
gegrien (L292p Heythuysen)
|
het huilen, het wenen [grijs] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 27539 |
geit |
geit:
gęi̯t (L292p Heythuysen),
germpje:
gɛrmkǝ (L292p Heythuysen)
|
Geit in het algemeen. Ten aanzien van germ merken enkele informanten (L 292 (Heythuysen), Q 99 (Meerssen), 111* (Ransdaal)) op dat hiermee een vrouwelijke geit wordt bedoeld. Zie afbeelding 7. [N 77, 74; L 14, 32; A 9, 20; JG 1a, 1b; Wi 7; NE I, 16; AGV, m3; Gwn 5, 13; Vld.; monogr.; S, Q 105 add.; S 10, add.]
I-12
|
| 33401 |
geitestal |
geitestal:
gęi̯te[stal] (L292p Heythuysen)
|
De ruimte in de stal waar de geiten zich bevinden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [L 38, 29; A 10, 9g; monogr.]
I-6
|
| 19266 |
gek persoon |
gek:
⁄ne gek (L292p Heythuysen)
|
onverstandige, ergerlijke of gekke dingen doend of zeggend [dwaas, mal, zot, gek] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 19337 |
gekheid maken |
gekken:
gekken (L292p Heythuysen)
|
gekheid maken [mallen, follen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 30175 |
geknipt werk |
knipwerk:
knepwęrǝk (L292p Heythuysen),
snijwerk:
sniwęrǝk (L292p Heythuysen)
|
Wijze van voegen waarbij de voegen eerst met fijne witte specie worden volgezet en vervolgens langs de kanten met een voegijzer of mesje schuin worden afgesneden. Geknipt werk vervaardigen noemde men in L 163 'knippen' ('knepǝ') of 'snijden' ('snejǝ'), in K 353 'bovenop voegen' ('bōvǝnup ˲vugǝ'). [N 32, 34d; N 32, 35a; N 32, 35c; monogr.]
II-9
|
| 24483 |
geknotte wilg |
soetsje:
ei suutske (L292p Heythuysen),
wijde:
wieje (L292p Heythuysen),
mv.: wieje
wiej (L292p Heythuysen)
|
de knotwilg (boom van het geslacht Salix) [DC 13 (1945)] || knotwilg
III-4-3
|
| 24151 |
gekraagde roodstaart |
roodstaartje:
rootsjtèrtje (L292p Heythuysen)
|
gekraagde roodstaart
III-4-1
|
| 21274 |
geld |
geld:
xaelt (L292p Heythuysen),
ps. niet omgespeld!
gĕldj (L292p Heythuysen),
knabben:
knappen (L292p Heythuysen)
|
geld [RND] || Geld in het algemeen; hierbij ook graag allerlei uitdrukkingen [geld, sens, poen, swis, oorden enz.] [N 21 (1963)] || rolletje centen of kwartjes of andere munten [knappert, lok?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
| 24809 |
gele ganzebloem |
goudsbloem:
WLD
goudsbloom (L292p Heythuysen)
|
Gele ganzebloem (chrysanthenum segetum 20 tot 60 cm groot. De stengel is kaal en blauwgroen gekleurd. De bladeren zijn omgekeerd eivormig tot langwerpig, ze zijn kaal en blauwgroen, de bovenste zijn vrijwel ongedeeld, getand en iets stengel omvattend, d [N 92 (1982)]
III-4-3
|