| 24901 |
middag (s middags) |
middag:
middaag (L413p Helchteren),
midáách (L413p Helchteren),
s achternoeners:
⁄s achternonners (L413p Helchteren)
|
in de namiddag [ZND 34 (1940)] || middag [RND], [ZND 38 (1942)]
III-4-4
|
| 17839 |
middagdutje doen |
onderstond houden:
onnerstond hagen (L413p Helchteren)
|
Hoe noemt ge het wanneer iemand s middags wat gaat slapen ? [ZND 31 (1939)]
III-1-2
|
| 22478 |
middelste kegel |
gek:
gek (L413p Helchteren),
zot:
zot (L413p Helchteren)
|
Hoe heet de middelste kegel in het kegelspel? [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
| 34598 |
middelste rongblok |
middenronblok:
medǝnrǫnblǫk (L413p Helchteren)
|
Middelste van de drie rongblokken van een hoogkar of een wagen. De woordtypen pulm, pulf, pulver, pulp en pul staan voor een specifiek rongblok, dat ter versteviging diende en geen rongen had. In het materiaal kwamen vaak benamingen voor die ook bij het meer algemene "rongblok" gegeven waren. Vanwege hun algemene karakter zijn die hier niet meer opgenomen. [N 17, 13b + 44h; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2b]
I-13
|
| 33785 |
middendeel van het paard |
pens:
pɛns (L413p Helchteren)
|
De middel- of middenhand van het paard, in tegenstelling met ''voorste deel van het paard tot achter de voorbenen'' (3.1.3) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [JG 1a, 1b; N 8, 12]
I-9
|
| 24352 |
mier |
mier:
mier (L413p Helchteren)
|
mier [Willems (1885)]
III-4-2
|
| 33094 |
mijt afdekken |
dekken:
dękǝ (L413p Helchteren),
toemaken:
tǫu̯mā.kǝ (L413p Helchteren)
|
De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
| 21745 |
mikken |
mikken:
mikke (L413p Helchteren),
mikken (L413p Helchteren),
mikə (L413p Helchteren)
|
lonken (mikken) [RND] || Mikken. [Willems (1885)] || Op iemand mikken (om met een boog of geweer te schieten). [ZND 38 (1942)]
III-3-2
|
| 18795 |
minderen |
minderen:
minneren (L413p Helchteren)
|
Bestaat er voor het "minderen"bij het breiwerk een afzonderlijk woord? [ZND 31 (1939)]
III-1-3
|
| 20406 |
minderjarig |
niet mondig:
znd 31, 23a
nog nie minnig (L413p Helchteren)
|
minderjarig [ZND 31 (1939)]
III-2-2
|