| 31588 |
slijkvanger |
slijkplaat:
slikplǫǝt (L286p Hamont)
|
Metalen plaat boven de as, tussen het asblok en de binnenzijde van de naaf, die dient als bescherming tegen van het karwiel afvallende modder. [N 17, 68; NG, 50e]
II-11
|
| 34180 |
slijm bij de nageboorte |
slijm:
slīm (L286p Hamont)
|
Kleverige slijm bij de nageboorte. [N 3A, 57b]
I-11
|
| 34163 |
slijmblaas |
slijm:
slīm (L286p Hamont)
|
Gelei-achtige afscheiding uit de schede vóór het kalven. [N 3A, 37]
I-11
|
| 25353 |
slijpsteen |
slijpsteen:
slīpstiǝn (L286p Hamont),
slīpstī.ǝn (L286p Hamont)
|
Steen waarop gereedschappen als beitels, schroevendraaiers, etc. geslepen worden; meer in het bijzonder ook de ronde steen die om een spil of as draait en in een slijpstelling of aan een elektrische slijpmachine is bevestigd. Als slijpsteen worden korrelige, zeer harde steensoorten als amaril en carborundum gebruikt. Zij worden geleverd in grove, middel- en fijne korrel. Zie ook afb. 1. [N 33, 271; L 6, 68b; monogr.; div.]
II-11
|
| 20502 |
slikken |
slikken:
slikken (L286p Hamont)
|
slikken; Hoe noemt U: Voedsel of drank door de keel uit de mond naar de maag brengen (slikken, slokken, halzen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 19282 |
slim |
slim:
slim (zīēn) (L286p Hamont)
|
slim
III-1-4
|
| 18989 |
slimmerik |
slimmerik:
slemərək (L286p Hamont)
|
slimmerik
III-1-4
|
| 18228 |
slip |
slip:
hemslep (L286p Hamont),
B.v. van jas of hemd.
slep (L286p Hamont),
timp:
tø̄mp (L286p Hamont),
vaan:
Scherts. Mnl. vane, vaen (= vaandel), os., ohd. vano, got. fana (= doek) - lat. pannus (= lap).
voan (L286p Hamont)
|
hemdslip || hemdslip, pand van een hemd [slup, slipruiter, geer, vaan, lesj, hemsjlup] [N 25 (1964)] || slip || tump: afhangende punt
III-1-3
|
| 18694 |
slip-over |
overtrekker:
ōvərtrekər (L286p Hamont)
|
slipover, truivest zonder mouwen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 18270 |
slipjas |
pitteleer (<fr.):
pitəlēͅr (L286p Hamont),
pitəlēͅər (L286p Hamont),
Fr. pet-en lair, van péter (= een wind laten). Letterlijk dus: laat een wind in de lucht. Zie P.A.F. van Veen, Etymologisch Woordenboek. Van Dale Lexicografie, Utrecht, 1989: pitteleer.
pietelèèr (L286p Hamont)
|
jacquetjas, zwarte jas met lange achterpanden [pitteleer, pieteloer, slipjas, frak, batsesleeger, billentikker, klaovert, steekert] [N 23 (1964)] || korte jas met twee lange panden || kuitentikker: korte jas met twee lange panden
III-1-3
|