| 21749 |
stadsomroeper |
omroeper:
ŏmreuper (Q021p Geleen)
|
de persoon die in een stad of dorp gemeentelijke berichtgeving mondeling bekend maakt [stadsomroeper, belleman] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
| 23591 |
staf van de suisse |
staf:
sjtaaf (Q021p Geleen)
|
De staf of hellebaard van de suisse [sjtaaf?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
| 28377 |
stal |
stal:
šta.l (Q021p Geleen)
|
Een ruimte in het algemeen, die onderdak biedt aan vee. De benamingen kunnen zowel het gebouw, als de ruimte daarbinnen betreffen. Meestal wordt kortheidshalve van "de stal" gesproken, als men het veeverblijf en met name de koestal bedoelt. [JG 1a en 1b; Wi 11; S 50; L A1, 4; RND 97; monogr.; add. uit N 5A, passim]
I-6
|
| 30863 |
stalen leest |
stalen leest:
štǭlǝ lęjs (Q021p Geleen)
|
Leest van staal voor het oprekken van schoenen. [N 60, 244b; N 60, 244c]
II-10
|
| 27551 |
stalen neuzen in mijnschoenen |
stalen neuzen:
štālǝ nø̄zǝ (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Versteviging van de mijnschoen op de punt. Wanneer de stalen neus ontbreekt of loszit, voldoet de schoen niet meer aan de eisen. [N 95, 884; monogr.]
II-5
|
| 21135 |
stallen |
stallen:
sjtalle (Q021p Geleen),
sjtallen (Q021p Geleen),
sjtálle (Q021p Geleen)
|
[voertuigen, rijwielen enz.] in een garage of bewaarplaats zetten [stallen, stationeren, garen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
| 33345 |
stalpoort, staldeur |
buitendeur:
butǝdø̄r (Q021p Geleen)
|
In dit lemma worden de algemene benamingen verzameld voor de deur van een stal of koestal, zowel die voor de dubbele deur of poort als ook die van de enkele deur die alleen voor personen wordt gebruikt. Aan de hand van de vaak transparante samenstellingen is doorgaans wel uit te maken op welk type poort of deur de benaming betrekking heeft, waar deze zich bevindt of welk doel zij heeft. Vergelijk ook de lemmata "voorstaldeur" (2.2.11), "schuurpoort" (3.1.2) en "poort" (4.1.1). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2) en voor die van het woorddeel (koestal) het lemma "koestal" (2.2.1). [N 5A, 51b, 52a, 53c; N 4, 39; N 5,112a; A 10, 7a; monogr.; add. uit N 5A, 34b, 44b]
I-6
|
| 24579 |
stam van de boom |
stam:
sjtam (Q021p Geleen),
eigen spellingsysteem
sjtam (Q021p Geleen),
WLD
sjtàm (Q021p Geleen)
|
Het deel van een boom van de wortels tot aan de takken (stam, bol). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
| 24728 |
stam van de knotwilg |
kop:
kop (Q021p Geleen)
|
de ± 2 m. hoge stam van de knotwilg [DC 13 (1945)]
III-4-3
|
| 20677 |
stamppot |
boerenpot:
Syst. WBD Oude benaming!
boerepot (Q021p Geleen),
stamppot:
sjtamppot (Q021p Geleen),
Syst. WBD
sjtampot (Q021p Geleen)
|
puree [stamp, stoemp] [N 38 (1971)] || Stamppot, heel in het algemeen [N 16 (1962)]
III-2-3
|