| 21165 |
dwarsbalk |
biels:
biels (Q021p Geleen),
bielzen (Q021p Geleen),
bilze (Q021p Geleen)
|
de houten, stalen of gewapend betonnen dwarsbalk waarop de rails bevestigd zijn [biels, biel] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
| 23356 |
dwarsbeuk |
dwarsschip:
dwaesj-sjeep (Q021p Geleen)
|
Het dwarsschip, de dwarsbeuk van een kruiskerk [transept?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
| 19330 |
dwarsdrijven |
warsdrijven:
wĕĕsjdrieven (Q021p Geleen)
|
dwarsdrijven [SGV (1914)]
III-1-4
|
| 19345 |
dwarsdrijver |
warsdrijver:
ene waĕsjdriever (Q021p Geleen),
waesjdriever (Q021p Geleen),
weesjdriever (Q021p Geleen)
|
dwarsdrijver [SGV (1914)] || iemand die zonder goede reden altijd tegen spreekt; die altijd anders wil dan de meerderheid [dwarserik] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 27908 |
dwarskap |
kap:
kap (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Winterslag, Waterschei])
|
Kap die in de dwarsrichting van de pijler of de mijngang wordt geplaatst. De dwarskap is extra versterkt en bestaat uit twee elementen. Zij wordt gelegd op de plaats waar vanuit een steengang een galerij wordt begonnen. Zij moet extra stevig zijn omdat, al naar gelang de hoek die de galerij ten opzichte van de steengang maakt, één of meer kappen van de galerij met één uiteinde op de dwarskap rusten. [N 95, 303; monogr.; Vwo 105; Vwo 297; Vwo 299; Vwo 352; Vwo 792]
II-5
|
| 27193 |
dwarsligger |
zwel:
žwɛl (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Houten of ijzeren dwarsligger waarop de spoorstaven worden bevestigd. De vormen "sousguide" en "travers" worden in de Belgische mijnen voornamelijk ondergronds gebruikt, terwijl men bovengronds meestal van "bille" spreekt (Vanwonterghem pag. 202). [N 95, 709; monogr.; Vwo 132; Vwo 300; Vwo 722; Vwo 790]
II-5
|
| 18802 |
dwaze streek |
strapatzen (du.):
sjtrapatze (Q021p Geleen),
vlaag:
eine vlöóg (Q021p Geleen)
|
een dwaze streek [woei] [N 85 (1981)] || onverstandige, ergerlijke of gekke dingen doend of zeggend [dwaas, mal, zot, gek] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 19504 |
dweil |
dweil:
dweil (Q021p Geleen)
|
grove doek waarmee vloeren, stoepen, etc samen met water worden schoongemaakt [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
| 19260 |
dwingen |
drijven:
drieve (Q021p Geleen),
dwingen:
dwĕnge (Q021p Geleen)
|
het iemand onmogelijk maken anders dan op een bepaalde wijze te handelen [dwingen, nopen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 27320 |
dynamiet |
dynamiet:
dinamit (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Emma])
|
Springstof met nitroglycerine als grondstof. Dynamiet wordt vooral gebruikt om zeer harde steenlagen los te maken. [N 95, 422; N 95, 419; monogr.; Vwo 301]
II-5
|