| 25402 |
pan of ketel met het hete gietwater |
moor:
muǝr (Q202p Eys),
top:
top (Q202p Eys),
varkenspan:
vɛrkǝspan (Q202p Eys)
|
In het stenen fornuis waarin de boerin vroegende was kookte, wordt water verhit. Met een pan, ketel of emmer schept men hieruit heet water dat dan over het varken wordt gegoten. Beschikt men niet over een dergelijk fornuis, dan wordt het water in ketels e.d. op de kachel of een gewoon keukenfornuis verwarmd. [N 28, 20]
II-1
|
| 32736 |
pand, bed |
rij:
ręi̯ (Q202p Eys)
|
Een pand of bed is een deel van een (meest erg lange) akker of een smal stuk land tussen twee evenwijdige greppels. Vergelijk het lemma In Panden Ploegen. Panden zijn doorgaans kleiner van oppervlakte dan gewone percelen op drogere grond. Men onderscheidt soms brede en smalle akkerdelen. Waar de brede stukken panden heten, worden de smalle stukken bedden genoemd. Het omgekeerde is ook mogelijk. Met perken bedoelt men de brede stukken. Hieronder is van deze afzonderlijk te ploegen akkerdelen - voor zover mogelijk - de breedte in voren of meters vermeld. Omdat een akker meerdere panden of bedden omvat, zijn ook de verstrekte meervoudsvormen opgenomen. [N 11, 53a + b; N 11A, 122 add.; N 11A, 130 a + c; JG 1a + 1b + 1c + 2c; A 44, 21e]
I-1
|
| 22526 |
pandoeren (kaartspel) |
pandoeren:
pandoeren (Q202p Eys),
panduərə (Q202p Eys)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
| 22842 |
pandverbeuren |
pandverbeuren:
pand verbuuwre (Q202p Eys)
|
pandverbeuren [SGV (1914)]
III-3-2
|
| 19434 |
pannen schuren |
afschuren:
āfšūərə (Q202p Eys),
schuren:
šū.rə (Q202p Eys),
šūərə (Q202p Eys),
uitschuren:
ūtšūərə (Q202p Eys)
|
metaal met behulp van water en zand of andere schurende middelen vlekvrij en glanzend maken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
| 30475 |
pannen voegen |
toelepsen:
tuwlɛpšǝ (Q202p Eys)
|
De naden tussen de pannen door middel van de pannenstrijker met mortel aansmeren. Zie ook het lemma 'Pannenstrijker'. [N 32, 48a]
II-9
|
| 30474 |
pannenstrijker |
pannenlepper:
panǝlɛpǝr (Q202p Eys)
|
Smalle, lange troffel die wordt gebuikt om specie tussen de pannen te strijken. Zie ook afb. 77. [N 30, 8d; monogr.]
II-9
|
| 30473 |
pannentang |
dakdekkerstang:
dāk˱dękǝš`taŋ (Q202p Eys)
|
Lange nijptang waarmee de dakdekker stukken van pannen afknipt wanneer ze aan het ondereinde een schuine richting moeten hebben. Zie ook afb. 76. [N 30, 17; monogr.]
II-9
|
| 18295 |
pantoffel |
slob:
sjloebe (Q202p Eys)
|
Hoe noemt men de pantoffels? [DC 09 (1940)]
III-1-3
|
| 20057 |
pantoffeltje |
mutsje:
mutske (Q202p Eys)
|
Pantoffeltje (calceolaria officinale). De twee meeldraden zijn beweegbaar, ongeveer als bij salie. Bladeren tegenoverstaand of verspreid, de onderste samengesteld, de bovenste alleen meer of minder ingesneden; de bladrand is dubbel gezaagd. De zwavelgele [N 92 (1982)]
III-2-1
|