| 17865 |
heen en weer schuiven |
heen en haar schuiven:
(heͅn ɛn heͅ.ar) šy(3)̄və (Q202p Eys),
schuiven:
(heͅn ɛn heͅ.ar) šy(3)̄və (Q202p Eys),
wiebelen:
wiebele (Q202p Eys)
|
Heen en weer schuiven (winaauwen, wiemelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 21151 |
heerbaan |
brede weg:
breie weg (Q202p Eys),
grote weg:
m.
gr‧uətə weͅ.x (Q202p Eys)
|
een grote, brede weg (dijk, heerbaan, heerstraat) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
| 24607 |
heermoes |
paard(s)staart:
pęi̯ǝtsštats (Q202p Eys),
paardsstaart:
-
peirdssjtats (Q202p Eys)
|
Equisetum arvense L. [DC 17 (1949)] || Equisetum arvense L. Zeer algemeen voorkomend onkruid uit de paardestaart-familie (Equisetum L.) op bouwland, grasland, tuinen en bermen met een rechtopstaande holle stengel, die geleed is en gemakkelijk uiteen te trekken. Op de grens van de afzonderlijke leden bevindt zich een krans van schubben, die de bladeren vertegenwoordigen. Deze sporenplant bloeit van april tot mei en varieert in hoogte van 10 tot 80 cm. In het algemeen bekender onder de familienaam paardestaart. L 214a: "De volksmond zegt dat onderaan de wortel van de katǝstart een gouden knøpkǝ zit." L 250: "Gedroogde blaadjes worden als medicinale thee gebruikt bij pijnlijke urinelozing." De samenstellingen met -staarts zijn verschoven vormen van staart; vergelijk het lemma Ploegstraat in aflevering I.1, blz. 62. [A 17, 5; A 49B, 4; monogr.]
I-5, III-4-3
|
| 18897 |
heerszuchtig |
heerszuchtig:
heerzuchtig (Q202p Eys)
|
een sterke neiging tot heersen of overheersen hebbend [heerzaam, heerzuchtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 18015 |
hees, schor |
hees:
heesj (Q202p Eys)
|
hees [SGV (1914)]
III-1-2
|
| 28085 |
hefboom van de stijlentrekker |
hefboom:
h ̇ɛf˱bō.m (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
De hefboom waarmee het huis van een stijlentrekker langs de tandheugel kan worden bewogen. [N 95, 593]
II-5
|
| 24168 |
heggenmus |
heggenmus:
heggəmusj (Q202p Eys)
|
Hoe heet de heggemusch? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
| 30063 |
heien |
heien:
hęjǝ (Q202p Eys)
|
Palen met behulp van een heitoestel in de grond slaan. [N 31, 5a; monogr.]
II-9
|
| 24946 |
heilaarde, dichte zwarte grond |
mud:
m.; (bezinksel).
mut (Q202p Eys),
zwarte aarde:
zwatze aet (Q202p Eys)
|
zwarte, ondoordringbare aarde [schurft, heilaarde] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
| 23208 |
heilig |
heilig:
hilleg (Q202p Eys),
hillig (Q202p Eys)
|
heilig [SGV (1914)] || Heilig [hèllig, hillig]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|