| 34255 |
draaiende karnton |
draaivat:
drīi̯ǝvāt (Q202p Eys)
|
De karnton wordt met een zwengel of een wiel zelf rondgedraaid. Deze ton, waarin de boter door draaien wordt gemaakt, draait zelf mee. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 56 en 58; L 1a-m; L 27, 30 en 69; JG 1a, 1b, 1d, 2c; Ge 22, 10, 26, 29, 34 en 37; A 7, 19; S 17; monogr.]
I-11
|
| 33727 |
draaihek |
vouwere:
voaǝwǝrǝ (Q202p Eys)
|
Een hek dat op scharnieren of haken draait aan de ingang van een wei, gemaakt van prikkeldraad of houten latten. [N 14, 68a; N M, 5; A 25, 5d; L B 19, 6; monogr.]
I-8
|
| 24950 |
draaikolk |
draaikolk:
draaikolk (Q202p Eys),
drien kolk (Q202p Eys),
drienkolk (Q202p Eys),
konkel:
m.
køŋkəl (Q202p Eys)
|
kolk, plaats in water waar een snel ronddraaiende stroom is die voorwerpen kan meeslepen en naar beneden trekken [willing, wieling, waal, wolf, draaipol] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
| 22680 |
draaiorgel |
lier:
lier (Q202p Eys)
|
Een draaiorgel dat op de rug gedragen wordt [lier]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
| 33445 |
draaipin van een zware deur of poort |
ang:
aŋ (Q202p Eys)
|
Aan de onderkant (soms ook bovenkant) draait een zware deur of poort op een ijzeren pin die een deel van het gewicht opvangt en voorkomt dat de deur scheef komt te hangen. De benamingen voor deze zware draaipin hangen soms samen met die voor de scharnierpinnen aan de zijkant van de deuren; zie daarvoor de aflevering over de huizenbouw, deel II, afl. 9. Voor het type turen, vergelijk Rhein.Wb s.v. Turen. Achter in het lemma zijn enkele benamingen apart opgenomen voor de holte (vaak een steen) waar de pin in draait. [N 4A, 50; monogr.]
I-6
|
| 28339 |
draaiplaats |
draaiplaat:
dr˙iǝnplā.t (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
Een ijzeren plaat, al dan niet vastliggend, waar de mijnwagens op worden gedraaid. [N 95, 695; monogr.; Vwo 766]
II-5
|
| 24311 |
dracht, drachtig zijn |
worp:
WLD
wo.rəp (m.) (Q202p Eys),
ww. is drachtig:
dragtig (Q202p Eys)
|
Hoe noemt u de dracht van honden, katten, konijnen etc. (kipsel) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
| 33523 |
draden of randen van peulvruchten |
ringen/randen:
reng (Q202p Eys)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
| 17806 |
dragen |
dragen:
dragə (Q202p Eys)
|
dragen [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
| 25127 |
dragen, gezegd van ijs |
dragen:
drāgə (Q202p Eys),
hel ijs:
hel ies (Q202p Eys),
het draagt dich:
droag dig (Q202p Eys)
|
dragen gezegd van ijs waarop men kan lopen [lijden, helen, houden] [N 81 (1980)]
III-4-4
|