| 32942 |
touw om het hooi vast te sjorren |
bindzeel:
biŋzīl (Q202p Eys),
vregelzeel:
vręi̯gǝlzīl (Q202p Eys)
|
Zowel om de hooiboom aan de kar vast te sjorren, alsook om de lading zelf vast te zetten als er geen hooiboom op de lading werd gelegd, werden er doorgaans twee lange stevige touwen gebruikt. Het één werd aan de voorkant van de wagen aan één van de burries (of aan beide) vastgemaakt, of aan een speciaal daartoe aangebrachte ijzeren pin of ring. Aan de achterkant van de wagen werd het touw ofwel ook aan een haak of ring vastgezet en dan door middel van een blok of klos aangespannen of met een knevel aangedraaid, ofwel werd het door een soort windas gehaald, de vregelpaal die onder in de bak van de kar was gemonteerd en dan vast aangedraaid met de vregelstok; zie de toelichting en de afbeelding bij het lemma ''vregelpaal''.' [JG 1d, 2c; A 34, 8 en 12a; add. uit N 17, 71; N 18, 140; A 34, 7, 9 en 12b; Gwn 7, 11; monogr.]
I-3
|
| 18917 |
traag |
langzaam:
la.ŋk˃z‧ām (Q202p Eys),
lui:
lui (Q202p Eys),
slapen-zibedeus:
(znw.m.).
šloͅ.fə ts‧ei̯øs (Q202p Eys),
traag:
traog (Q202p Eys),
tr‧oͅax (Q202p Eys)
|
niet snel reagerend; langzaam in het handelen [traag, lui] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 21818 |
traag praten |
dag heden dag morgen kallen:
dā.x h‧yi̯ dā.x møͅ.rəgə k‧alə (Q202p Eys)
|
traag praten [lijzen, zemelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
| 19363 |
trage vrouw |
domme vrouw:
dom vrouw (Q202p Eys),
trut:
v.
trø.t (Q202p Eys)
|
een domme trage vrouw [sarut, sara] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 22459 |
traktatie bij het plaatsen van de mei |
caf:
kafi (Q202p Eys)
|
De tractatie bij het plaatsen van die tak of vlag. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
| 22486 |
traktatie van de bruidegom (kwansel) |
trakteren (<lat.) (ww.):
traktere (Q202p Eys)
|
De tractatie van de bruidegom aan de jongelingen in zijn buurt [kwansel]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
| 21384 |
trakteren |
trakteren (<lat.):
trakteere (Q202p Eys)
|
trakteeren [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 28231 |
transport |
vervoer:
vǝrvu.ǝr (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
Algemene benaming voor alles wat in het ondergronds bedrijf verband houdt met het vervoeren van personeel, materiaal, kolen en stenen. [N 95, 610; N 95, 611; monogr.; Vwo 787; Vwo 827]
II-5
|
| 28367 |
transportband, bandtransporteur |
transportband:
transp˙ǫrt˱ba.nt (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Willem-Sophia])
|
Band zonder einde die tussen twee keerrollen en over een aantal draagrollen loopt. De band dient voor het transport van kolen of stenen en in sommige gevallen ook voor het vervoer van personen. Het woordtype "meco" van de respondenten uit L 417 en Q 3 duidt op de naam van de firma die de banden fabriceert (Defoin pag. 92). [N 95, 635; Vwo 89; Vwo 661; Vwo 788]
II-5
|
| 28384 |
transporteurmotor |
kettingtransporteurmotor:
kę.teŋtranspǫ.rtø̄.rm˙ōtǝr (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De motor van een kettingtransporteur. De opgaven "gustomotor" en "beienmotor" uit Q 21 duiden de motor van de transporteurs van respektievelijk de fabrieken Gusto en Beien aan. [N 95, 605b]
II-5
|