| 20536 |
fruiten |
aanbraden:
aabroune (Q202p Eys),
braden:
braénne (Q202p Eys),
smoren:
smoren (Q202p Eys)
|
bakken; Hoe noemt U: Spijzen met boter of vet bereiden (kuinen) [N 80 (1980)] || fruiten; Hoe noemt U: Vlees of uien bruin braden (fruiten, fritten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 24443 |
fruitworm |
worm:
WLD
worm (Q202p Eys)
|
worm die in een appel huist [pieremenneke] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
| 22851 |
fuik |
fuik:
fŏĕk (Q202p Eys)
|
fuik [SGV (1914)]
III-3-2
|
| 30056 |
fundament |
fundering:
føndēreŋ (Q202p Eys)
|
De grondvesten van een gebouw. Het fundament kan al dan niet onderheid zijn, wordt in metselsteen, stampbeton of gewapend beton uitgevoerd en reikt tot aan het maaiveld of de begane grond. [N 31, 1a; N 31, 1b; N 31, 1c; monogr.]
II-9
|
| 30104 |
fundament van de schoorsteen |
schouw:
šow (Q202p Eys)
|
Het metselwerk waarop de schoorsteen rust. Een fundament voor een meestal buiten de muur liggende schoorsteen opmetselen werd in Q 121 'een console uitmuren' ('eŋ kǫnsǫl ūsmūrǝ') genoemd. [N 32, 25b; monogr.]
II-9
|
| 30053 |
funderingssleuven uitsteken |
uitschachten:
ū.tšaxtǝ (Q202p Eys)
|
Gleuven uitsteken langs de vier wanden op de bodem van de uitgegraven kelderruimte. In de sleuven worden later de fundamenten geplaatst. Zie voor het woordtype 'gescheuten' (Q 194) ook RhWb dl. VII, k. 962, s.v. 'Geschäu': ø̄das Mauerwerk aus Bruchsteinen an der Erde, auf dem die Balkenlage des Fachwerkhauses ruht.ø̄ [N 30, 25a; monogr.]
II-9
|
| 17807 |
gaan |
gaan:
goa (Q202p Eys)
|
gaan [SGV (1914)]
III-1-2
|
| 25233 |
gaan liggen (van de wind) |
gaan liggen:
geet lieke (Q202p Eys),
liggen:
lieke (Q202p Eys),
zich leggen:
zex lɛgə (Q202p Eys)
|
gaan liggen, gezegd van de wind [stillen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
| 20530 |
gaar |
gaar:
gaar (Q202p Eys),
murg:
murg (Q202p Eys),
m‧øͅrəx (Q202p Eys)
|
gaar; Hoe noemt U: Goed gekookt (gaar, murw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 28225 |
gaaskap |
gaaskorf:
g˙askø̜.rǝf (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De gaaskap of gaaskorf die zich onder de kooi van de veiligheidslamp bevindt. [N 95, 247; monogr.]
II-5
|