| 18975 |
onfatsoenlijk |
onfatsoenlijk:
au̯fatsynlex (Q284p Eupen),
au̯fazynlex (Q284p Eupen),
oͅnfatsynlex (Q284p Eupen)
|
onfatsoenlijk
III-1-4
|
| 25057 |
ongeordende hoeveelheid, chaos |
tewars:
cf dwars
tewāāsch (Q284p Eupen)
|
chaos, vieze boel
III-4-4
|
| 33291 |
onkruid, algemeen |
kruid:
krūt (Q284p Eupen),
onkruid:
ǫnkrūt (Q284p Eupen)
|
De verzamelnaam van in het wild groeiende planten, tussen de cultuurgewassen; ze belemmeren de cultuurgewassen in hun groei en de boer zal ze dan ook bestrijden. Naar aanleiding van de opgave nuttigheid in L 387 merkt de zegsman op: "Nut is hier ɛvuil, viesɛ"; waarschijnlijker dan deze volksetymologie is echter dat het voorvoegsel on- hier is uitgevallen. Puinen, puimen is eigenlijk de soortnaam van een afzonderlijke plant (zie het lemma Kweek) maar hier uitdrukkelijk opgegeven als de algemene benaming voor alle soorten onkruid. Hetzelfde geldt voor de opgaven reutsel (zie het lemma Perzikkruid). De varianten op -ds zoals vuiligheids vertonen pseudo-klankverschuiving. [N 11, 70a en 80a; N 11A, 172d; N 14, 123 en 124; N 17, 11; N P, 15b en 16b; JG 1a, 1b; A 17, 11; A 26, 9; A 28, 10; A 30, 2; A 39, 1b; A 43, 13; L 2, 18; S 26; Wi 6; monogr.]
I-5
|
| 18990 |
onnozel |
onnozelig:
ndl onnoozel = onschadelijk
au̯nø͂ͅzəlex (Q284p Eupen)
|
nietig, klein
III-1-4
|
| 19267 |
onnozel persoon |
lobbes:
løͅbəs (Q284p Eupen)
|
onnozele, domme mens
III-1-4
|
| 29234 |
onregelmatigheid aan een draad |
slechte vaam:
šlɛxtǝ vām (Q284p Eupen)
|
Onregelmatigheid aan een draad of afhangende vezel. [N 39, 77c]
II-7
|
| 18973 |
onschuldig |
onschuldig:
au̯šoͅi̯ldex (Q284p Eupen),
au̯šoͅi̯lex (Q284p Eupen)
|
onschuldig
III-1-4
|
| 20581 |
ontbijt |
caf-drinken, het -:
ka’f.idrɛ.ŋkə (Q284p Eupen),
morgen-caf, de -:
morgenkaffee (Q284p Eupen)
|
namen en uren van de dagelijkse maaltijden: voor het werk [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
| 20814 |
ontbijtkoek, peperkoek |
leverkoek:
līvərkoͅu̯k (Q284p Eupen),
mopje:
mv. möppkere
møͅpkə (Q284p Eupen)
|
klein peperkoekbroodje || Lebkuchen; peperkoek
III-2-3
|
| 34151 |
onvruchtbare koe |
manse koe:
mās ku (Q284p Eupen)
|
In dit lemma duiden de benamingen niet alleen op een koe die bij de dekking niet is bevrucht maar ook op een rund dat halfslachtig ter wereld is gekomen dat wil zeggen half stier en half koe is. Ook tweeling-runderen zijn vaker onvruchtbaar. [N 3A, 102; N 3A, 103; N 3A, 150h; N 3A, 150i; JG 1a, 1b; A 4, 14; L 20, 14; monogr; add. uit N C]
I-11
|