| 29960 |
kruizeel |
help:
hɛlǝp (L430p Einighausen)
|
Riem die om de schouders gelegd wordt en aan de berries van de kruiwagen wordt vastgemaakt om het werk van de voerder te verlichten. Zie ook het lemma kruizeel in wld II.9. [N 18, 99, 100; JG 1a; JG 1b; JG 2a; JG 2b; JG 2c; L B, 90; L 35, 31; A 42, 16; monogr]
I-13
|
| 17749 |
krullen |
krullen:
krölle (L430p Einighausen)
|
krullen [SGV (1914)]
III-1-1
|
| 18019 |
kuchen |
kuchen:
kechen (L430p Einighausen)
|
kuchen [SGV (1914)]
III-1-2
|
| 34299 |
kudde volwassen varkens |
kudde:
kɛt (L430p Einighausen)
|
In dit lemma zijn de benamingen voor "kudde dieren" in het algemeen en "kudde varkens" in het bijzonder opgenomen. Zowel in de "Amsterdamse" als "Leuvense" vragenlijsten was gevraagd naar "kudde dieren". Dieren konden varkens, schapen, koeien, ganzen zijn. De antwoorden die betrekking hadden op specifiek "kudde schapen", "kudde ganzen" zijn bij het hoofdstuk schapen, ganzen ondergebracht. [N 76, 2; A 4, 18; L 4, 18; L 20, 18; monogr.]
I-12
|
| 24199 |
kuifleeuwerik |
kuifleeuwerik:
kōēflēēwerik (L430p Einighausen)
|
Hoe heet de kuifleeuwerik? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
| 34475 |
kuiken |
kuiken:
kȳkǝ (L430p Einighausen)
|
Jong van een kip. [A 6, 1d; Wi 4; RND 1; L 6, 20a; L 42, 32; JG 1a, 1b, 2c; S 14; Gwn 5, 15; Vld.; monogr.]
I-12
|
| 17606 |
kuiltje (in de kin / wangen) |
kuiltje:
kuulke in de kin (L430p Einighausen)
|
Een dergelijk deukje in de kin? [DC 21 (1952)]
III-1-1
|
| 32341 |
kuip |
tijn:
tin (L430p Einighausen)
|
In het algemeen een wijd vat, meestal van hout, van boven open en daar ook iets wijder dan aan de onderzijde. [N E, L; S 19; L 1a-m; L 17, 18a; monogr.]
II-12
|
| 32246 |
kuiper |
kuiper:
kȳpǝr (L430p Einighausen)
|
Vakman die houten kuipen, vaten en tonnen vervaardigt. [A 32, 10; S 20; L 1a-m; L 29, 13; monogr.]
II-12
|
| 17773 |
kuit |
kuit:
kuut (L430p Einighausen, ...
L430p Einighausen,
L430p Einighausen)
|
kuit [SGV (1914)] || kuit (ve vis) [SGV (1914)] || kuit (wade) [DC 01 (1931)]
III-1-1, III-4-2
|