| 17822 |
vallen |
vallen:
valle (Q198p Eijsden)
|
vallen [SGV (1914)]
III-1-2
|
| 19051 |
vals |
vals:
vaalsch (Q198p Eijsden)
|
valsch [SGV (1914)]
III-1-4
|
| 22331 |
vals spelen |
foetelen:
foetele (Q198p Eijsden),
(= oneerlijk spelen).
foetele (Q198p Eijsden)
|
benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] || Vals, oneerlijk spelen [stachelen, foetelen, entelen, peuteren, krummelen, onnemen, haarzakken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
| 29067 |
vals splitje |
fantasiespleetje:
fantazišpliǝtšǝ (Q198p Eijsden)
|
Vals plooitje onder aan de mouw van het colbert. [N 59, 131b]
II-7
|
| 29036 |
valse glans |
valse glans:
vālsǝ glāns (Q198p Eijsden)
|
Valse glans, door persen ontstaan. [N 59, 80b]
II-7
|
| 33221 |
van uitlopers ontdoen |
pitsen:
pitsǝ (Q198p Eijsden)
|
Zoals in het vorige lemma is opgemerkt beginnen soms de aardappelen die in een kelder of kuil bewaard worden te schieten. Hier staan de benamingen voor het verwijderen van dergelijke uitlopers bijeen. Indien niet anders aangegeven is het object steeds "aardappelen". Voor de documentatie van scheuten, zie lemma Scheut, resp. Uitlopers Van Kuilaardappelen [N M, 17b; monogr.]
I-5
|
| 34489 |
van veren wisselen |
ruizelen:
rȳzǝlǝ (Q198p Eijsden)
|
[N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.]
I-12
|
| 34297 |
varken |
varken:
vē̜rǝkǝ (Q198p Eijsden),
vęrkǝ (Q198p Eijsden),
vęrǝkǝ (Q198p Eijsden),
vɛrkǝ (Q198p Eijsden),
vɛrǝkǝ (Q198p Eijsden)
|
Bedoeld wordt een varken in het algemeen, niet geslachtelijk of naar leeftijd onderscheiden. [N 19, 1; N M, 7; N C; N C, add.; RND 46 en 84; L 8, 19; L 8, 32; L mon.; S 39; JG 1a, 1b, 2c add.; R (s]
I-12
|
| 33391 |
varkensstal, varkenshok |
varkenskouw:
vɛ̄.rǝkǝskǫu (Q198p Eijsden),
varkensstal:
vɛ̄.rǝkǝs[stal] (Q198p Eijsden)
|
De stal of het deel van de stal waarin zich de varkenshokken bevinden. Doorgaans wordt er geen onderscheid gemaakt in de aanduiding van de stal in de zin van het gebouw of deel daarvan en in die van het hok, de houten constructie waarin de varkens zich bevinden. De opgaven waarbij wèl is aangegeven dat zij betrekking hebben op het houten hok, staan achter in het lemma bijeen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.3). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5A, 60a en 60b; N 5, 105c; A 10, 9d en 9e; L 38, 27; S 39 en 50; monogr.]
I-6
|
| 33393 |
varkenstrog |
trog:
trūǝx (Q198p Eijsden)
|
De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. [N 5A, 60d; A 4, 4d; L 8, 19; L 20, 4d]
I-6
|