| 33715 |
stronk, boomstronk |
stronkel:
strø̄ŋkǝl (Q198p Eijsden),
vot:
vot (Q198p Eijsden)
|
Wat blijft staan, de stomp met wortels, als een boom omgehakt is. [N 27, 8a; R 3, 2; Wi 11; L 7, 59; L B2, 343; Vld.; monogr.]
I-8
|
| 33591 |
stronk, stengel van koolplanten |
storkel:
sjteurkele (Q198p Eijsden),
stronk:
ideosyncr.
schtroonk (Q198p Eijsden),
sjtroonk (Q198p Eijsden)
|
Het onderste en binnenste harde gedeelte van een koolplant waaruit de bladeren spruiten (stronk, stam). [N 82 (1981)] || koolstengels die op het veld blijven staan [N Q (1966)]
I-7
|
| 18106 |
strontje |
strontje:
strondje (Q198p Eijsden),
wegescheet:
wegeschiet (Q198p Eijsden)
|
Zweertje op het ooglid (paddescheet, paddeschijter, kween, griet, wegescheet, padoog, schietvlek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 24384 |
strontvlieg |
strontvlieg:
stroengtvleeg (Q198p Eijsden, ...
Q198p Eijsden)
|
strontvlieg: Kent u in uw dialect een woord om een soort van okergele vlieg aan te duiden die op uitwerpselen zit? [N100 (1997)]
III-4-2
|
| 25574 |
strooien |
strooien:
štrøjǝ (Q198p Eijsden),
štrø̜i̯ǝ (Q198p Eijsden)
|
Hooi of stro onder het vee spreiden. [S 36; L 7, 61b; R(s] || Strooien van meel om aankleven van het deeg aan de bank te voorkomen. [N 29, 31a; N 299, 30b; monogr.]
I-11, II-1
|
| 30516 |
strooien dak |
strooien dak:
štrȳǝ dǭǝk (Q198p Eijsden)
|
Dak dat met stro gedekt is. Zie ook de lemmata 'Gedreven dak' en 'Gespreid dak'. [S 36; monogr.; Vld.]
II-9
|
| 18623 |
strooien dameshoed |
strohoedje:
sjtrüheudsje (Q198p Eijsden)
|
dameshoed, strooien of uit fijne houtvezel vervaardigde ~ [spannen-, boerinnenhoed] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
| 18276 |
strooien hoed |
strohoed:
sjtrü hood (Q198p Eijsden)
|
hoed, strooien ~ [N 25 (1964)]
III-1-3
|
| 25575 |
strooimeel |
koornemeel:
kuǝnǝmē̜l (Q198p Eijsden)
|
Meel dat bij het bewerken van deeg hetzij op de werkbank hetzij op het deeg zelf gestrooid wordt om het kleven te verhinderen. Ten aanzien van het woordtype "grint" zij opgemerkt dat de informant de betekenis "gemalen kleien" hiervoor opgeeft. [N 29, 31b; N 29, 31a; monogr.]
II-1
|
| 22041 |
strooisel |
strooisel:
štrø̜i̯sǝl (Q198p Eijsden)
|
Dat wat in de stal onder het vee wordt gestrooid. Dat kan vers stro zijn maar ook gehakt stro of afval na het wannen van gedorst graan. Verder gebruikte men bladeren uit hagen, eiken- en beukenbos en loof van struiken eveneens als strooisel. [N 6, 10; L 7, 61b; JG 1a, 1b, 2b-1 add.; N 18, 41 add.; monogr.]
I-11
|