| 24728 |
stam van de knotwilg |
stam:
ideosyncr.
schtam (Q198p Eijsden),
stok:
sjtoek (Q198p Eijsden)
|
De stam van de knotwilg. [N 82 (1981)] || de ± 2 m. hoge stam van de knotwilg [DC 13 (1945)]
III-4-3
|
| 26871 |
stamper |
dam:
dam (Q198p Eijsden),
stamper:
štāmpǝr (Q198p Eijsden)
|
Blok, voorzien van één of twee handvatten, dat wordt gebruikt om zand- en kalkkluiten fijn te maken, beton aan te stampen en aarde vast te drukken. Een stamper kan van hout of ijzer vervaardigd zijn. Zie ook afb. 7. [N 30, 20; monogr.]
II-9
|
| 22730 |
standbeeld |
standbeeld:
sjta:nbe.lt (Q198p Eijsden)
|
standbeeld [RND]
III-3-2
|
| 21260 |
steeg, steegje |
steeg, steegje:
schtēg (Q198p Eijsden),
schtĕgske (Q198p Eijsden)
|
steeg [SGV (1914)] || steegje [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 17821 |
steek |
steek:
schtēek (Q198p Eijsden),
sjtieëk (Q198p Eijsden)
|
steek [SGV (1914)] || steek, hoed waarvan de (gedeeltelijke opgeslagen) luifel in twee punten uitloopt (zoals de militarie steek) [suuberood, severo, tööt] [N 25 (1964)]
III-1-2, III-1-3
|
| 23306 |
steek met drie hoeken |
drietip:
dreitiep (Q198p Eijsden)
|
steek, hoed waarvan de (gedeeltelijke opgeslagen) luifel drie hoeken vertoont (bijv. een bepaalde priesterhoed) [drieteut, drietip, drejtik, tööt] [N 25 (1964)]
III-3-3
|
| 26953 |
steekschop |
graafschup:
grǭfšøp (Q198p Eijsden)
|
De schop waarmee men het graafwerk verricht. Woordtypen als 'steekschup', 'graafschup' en 'spade' verwijzen waarschijnlijk naar een schop met een vlak, aangescherpt blad, dat min of meer in het verlengde van de steel is geplaatst, terwijl termen als 'platte schup', 'bats', 'pan' en 'schuitje' eerder op een schop met een wat groter blad duiden. [N 30, 26b; monogr.]
II-9
|
| 19527 |
steelpan |
melkpannetje:
meelkpenneke (Q198p Eijsden)
|
pot, metalen ~ met steelvormig handvat; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
| 20942 |
steen |
keen:
ideosyncr.
kèjn (Q198p Eijsden),
kèn (Q198p Eijsden)
|
De pit van een steenvrucht (kern, steen, pit, baak, teel, kelling). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
| 33683 |
steenachtige grond |
kiezelgrond:
kizǝlgrōŋt (Q198p Eijsden),
steenland:
štēnlānt (Q198p Eijsden)
|
Grond die vol stenen of kiezel zit. [N 27, 32; N 11, 2d; N 27, 31; A 10, 4]
I-8
|