e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q086p plaats=Eigenbilzen

Overzicht

Gevonden: 4312

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
(helpen) opmaken afhelpen: ōͅfxolpə (Eigenbilzen), van zə gaeld o:fxulpə (Eigenbilzen) geld opdoen (opmaken) [RND] III-3-1
(iets) zich niet aantrekken niet aantrekken: də mos dich dat ni aontrèkkən (Eigenbilzen) Ge moet u dat niet aantrekken [ZND 32 (1939)] III-1-4
(kleine) zelfstandige zelfstandige: klèjne zelfstandige (Eigenbilzen) Noem het (dialect)woord voor: een kleine zelfstandige? [middenstander] [N 102 (1998)] III-3-1
(met) het hoofd stoten boezen: boeze (Eigenbilzen), botsen: erges tjège botse (Eigenbilzen) stoten: het hoofd stoten (kinderwoord) [boetse, zijn eige boetse] [N 10 (1961)] || stoten: met het hoofd stoten [boetse, erges teege boetse] [N 10 (1961)] III-1-2
(persoon met) bleek, flets gezicht dodelijk gezicht: ə deedøəlik gezich (Eigenbilzen) hij heeft een flets gezicht (bleekgeel, ziekelijk) [ZND 23 (1937)] III-1-2
(zich) bukken (zich) bukken: bukke (Eigenbilzen) bukken, zich bukken [bukke, bokke] [N 10 (1961)] III-1-2
-> [wld iii 2.2] - wld iii, 2.2 !: dōpkledšə (Eigenbilzen), dōpmantəl (Eigenbilzen), dōpmetskə (Eigenbilzen), nōvəlboenšə (Eigenbilzen), roͅuwband (Eigenbilzen), roͅuwmeͅts (Eigenbilzen), wenəl (Eigenbilzen), zēͅvərleͅpkə (Eigenbilzen) dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)] || doopjurkje [deumhemke] [N 25 (1964)] || doopmutsje [N 25 (1964)] || luier [winjel, luur, kindsdoek, psidoek, huik] [N 25 (1964)] || muts met poffer, minder kostbaar of minder uitgedost dan de grote witte muts, die bij rouwgelegenheden wordt gedragen [rouwpoffer] [N 25 (1964)] || navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)] || rouwsluiter(s) aan een hoed [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)] III-1-3
<naam> <naam>: naomfees (Eigenbilzen), noamdoag (Eigenbilzen), noamfees (Eigenbilzen), mei: iemes zne mei vieren (Eigenbilzen), mei vieren: iemes zne mei vieren (Eigenbilzen), patroonheilige: patroonheilige viere (Eigenbilzen), patroonheilige vieren: patroonheilige viere (Eigenbilzen) Een naamfeest, naamdag [vernamsdaag, nametsdaag]. [N 96C (1989)] || feest vieren op de dag gewijd aan de heilige wiens naam men draagt [besteken] [N 112 (2006)], [N 112 (2006)] || Hoe heet: het naamfeest van iemand vieren? [ZND 32 (1939)], [ZND 32 (1939)] III-3-2
[falie] voile (fr.): vwāl (Eigenbilzen) sluierdoek, zwarte ~ die over hoofd en schouders wordt gedragen, gewoonlijk in de rouwtijd [vaol, voeël, falje, falie, slöjer, linao] [N 23 (1964)] III-1-3
[kazavek?] kazavek: bloes  kažəvek (Eigenbilzen) kasjevék, in de betekenis van vrouwenmantel; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] III-1-3