| 19021 |
achterdocht |
achterdenken:
achterdinken (Q027p Doenrade)
|
achterdocht [SGV (1914)]
III-1-4
|
| 31587 |
achternaafband |
achternavenband:
axtǝrnāvǝbantj (Q027p Doenrade)
|
De ijzeren band om het achtereinde van de naaf, aan de kant van de wagen. De achternaafband is doorgaans smaller dan de muilband. Zie ook afb. 214. [N G, 43d; N 17, 60b; Vld.]
II-11
|
| 17651 |
achterste |
achterste:
ĕchesjte (Q027p Doenrade),
vot:
vot (Q027p Doenrade)
|
[N 10c (1995)]achterste [SGV (1914)]
III-1-1
|
| 22212 |
achterteen (28) |
acheste pootje:
ɛtəf1 əf2 echesjteəf1 əf2 pueøͅtje (Q027p Doenrade),
acheste teen:
aegesjteəf1 əf2 tean (Q027p Doenrade)
|
achterste pootje || achterste teen
III-3-2
|
| 17951 |
achteruitgaan |
achteruitgaan:
achteroetgaon (Q027p Doenrade)
|
Achteruitgaan (wijken, deinzen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 21139 |
achterwiel van een fiets |
achterrad:
achterraad (Q027p Doenrade),
achterraat (Q027p Doenrade),
rad:
raad (Q027p Doenrade)
|
het achterwiel van een fiets [riks] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
| 24438 |
adder |
adder:
adder (Q027p Doenrade),
WLD
adder (Q027p Doenrade),
slang:
WLD
sjlang (Q027p Doenrade)
|
Hoe noemt u een slang met een verlengde hals, een korte gedrongen romp en een korte staart. De snuit heeft een vlakke bovenkant. Het schubbenkleed is zwart of donkergrijs met een zigzagstreep over de rug en een X-teken op de kop. Zijn lengte is tot 70cm ( [N 83 (1981)]
III-4-2
|
| 24774 |
adelaarsvaren |
varen:
WLD
varen (Q027p Doenrade)
|
Adelaarsvaren, (pteridium aquilinum). Grote, forse varenplant met een dikke, zwarte, diep in de grond kruipende wortelstok, waarin van afstand tot afstand sterk samengestelde veren rijzen, die op gunstige groeiplaatsen wel meer dan 2 m hoog kunnen worden. [N 92 (1982)]
III-4-3
|
| 17781 |
adem |
adem:
oam (Q027p Doenrade)
|
adem [SGV (1914)]
III-1-1
|
| 17685 |
ademen |
ademhalen:
oam hoale (Q027p Doenrade)
|
ademen [SGV (1914)]
III-1-1
|