| 23256 |
de avond luiden |
de avondsklok luiden:
aovesklok (Q027p Doenrade)
|
Het angelus luiden aan het begin van de avond [het luidt......?] [de koster luidt......?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
| 18898 |
de baas spelen |
baas spelen:
baassjpîelə (Q027p Doenrade),
regeren:
regerə (Q027p Doenrade)
|
de baas spelen, het voor het zeggen willen hebben [oversukkelen] [N 85 (1981)] || de verantwoording hebben over een zaak of instelling [beheren, regeren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 29046 |
de binnenvulling vastnaaien |
pikeren:
pikērǝ (Q027p Doenrade)
|
De diverse delen van de binnenvulling aan elkaar naaien. [N 59, 112]
II-7
|
| 23471 |
de doodsklok luiden |
overluiden:
euverlōēwe (Q027p Doenrade)
|
Het luiden voor iemand die pas gestorven is, een overledene overluiden [t loet tsóm doeëd, de doodsklok luiden, iemand ovverluuje?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
| 21997 |
de duiven niet loslaten |
vasthouden:
vas houwte (Q027p Doenrade)
|
de duiven niet loslaten? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
| 22010 |
de duivenklok afstemmen op de moederklok |
afslaan:
Opm. v.d. invuller: dit gebeurt na aankomst van de duiven.
aafsjloan (Q027p Doenrade),
gelijkzetten:
geliek zètte (Q027p Doenrade),
zetten:
Opm. v.d. invuller: dit gebeurt op de dag vóór de lossing.
de klok zitte (Q027p Doenrade)
|
Hoe heet het afstemmen van de klok op de tijd van de moederklok? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
| 21994 |
de duivenklok gelijkzetten met de moederklok |
de klokken zetten:
de klokke zètte (Q027p Doenrade),
klokke zètte (Q027p Doenrade)
|
het gelijkzetten van de klokken der spelers met de moederklok? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
| 21947 |
de duivin in een hoekje jagen (baltsverschijnsel) |
op de hak zitten:
op den hak zitte (Q027p Doenrade)
|
Hoe benoemt men de volgende baltsverschijnselen van duiven: de duivin in een hoekje jagen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
| 22167 |
de eerste duiven die in de lucht opgemerkt worden |
eersten, de ~:
de aësjte dee över gont (Q027p Doenrade),
de ièjsjte (Q027p Doenrade)
|
Hoe zegt men: de eerste duiven die in de lucht opgemerkt worden? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
| 32715 |
de eerste voor ploegen |
de akkervoor aanslaan:
dǝ [akkervoor] ã(n)šlǭn (Q027p Doenrade),
de voor aanslaan:
dǝ [voor] ã(n)šlǭn (Q027p Doenrade)
|
Het ploegen van de eerste voor van een akker in het midden, als men bijeen gaat ploegen; aan de zijkant(en), als men uiteen of heen en weer gaat ploegen. Men ploegt de eerste voor gewoonlijk wat minder diep, om de vorming van een rug te voorkomen. Alleen bij het ploegen met een wentelbare of keerbare ploeg is er één eerste voor, in alle andere gevallen zijn er steeds twee eerste voren, nl. bij het uiteenploegen aan de zijkanten gelegen en bij het bijeenploegen tegen elkaar in het midden gelegen. Veel opgaven gelden daarom ook voor de twee eerste voren. De specifieke benamingen voor het ploegen van de eerste voor in het midden of aan de zijkant zijn onder B., resp. C. opgenomen; al de andere opgaven vindt men onder A. Door de zakelijke overeenkomst kunnen de benamingen soms ook toepasselijk zijn op bijeen- of uiteenploegen. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men de drie volgende lemmata. [N 11, 61; N 11A, 117c + 119b + 121b; JG 1a + 1b; A 33, 18c; monogr.]
I-1
|