| 22404 |
getalzijde van een geldstuk |
munt:
muntj (Q027p Doenrade)
|
De getalzijde van een geldstuk [letter, oppers, munt]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
| 21319 |
getatewaal |
gestroddel:
gesjtroddel (Q027p Doenrade)
|
getatewaal (gebrekkig spreken) [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 18828 |
getob; tobben |
gemartels:
gemartels (Q027p Doenrade),
geplaag:
geplaog (Q027p Doenrade),
gesukkel:
gesukkel (Q027p Doenrade)
|
gemartel [SGV (1914)] || het getob om iets gedaan te krijgen [gevil, vilderij, plagerij, gesukkel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 22082 |
getralied schutsel? |
deurtje:
Opm. v.d. invuller: (= deurtje kan uit 2 delen bestaan, waarvan 1 los en 1 vast deel of 2 losse delen, maar alles heet "duèrke".
duèrke (Q027p Doenrade)
|
het getralied schutsel dat diverse hokjes afscheidt? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
| 20369 |
getuige |
bruidsknecht:
(mannelijke getuigen).
bròētsknech (Q027p Doenrade),
bruidsmeid:
(vrouwelijke getuigen).
bròētsmaat (Q027p Doenrade),
getuige:
getuug (Q027p Doenrade)
|
getuige zijn bij een huwelijk [getuigen zijn, bronken] [N 87 (1981)] || iemand die voor de rechter een verklaring aflegt over te bewijzen feiten [toon, getuige] [N 90 (1982)]
III-2-2, III-3-1
|
| 20388 |
getuige zijn |
bronken:
bronkə (Q027p Doenrade)
|
getuige zijn bij een huwelijk [getuigen zijn, bronken] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
| 21321 |
getuigen |
getuigen:
getuge (Q027p Doenrade),
[overgeheveld van lm. getuigenis, geen begrip getuigen in N 90, RK]
getuugə (Q027p Doenrade)
|
de verklaring die men als getuige aflegt over een persoon of een zaak [toon, getuige, getuigenis] [N 90 (1982)] || getuigen [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 21322 |
gevangenis |
cachot (<fr.):
Van Dale: cachot (<Fr.), gevangenhok, gevangenis; arrestantenlokaal.
cachot (Q027p Doenrade),
gevangenis:
gevangenis (Q027p Doenrade)
|
de gevangenis [cachot, nor, partoet, speentje, grawoel, ren] [N 90 (1982)] || gevangenis [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 17808 |
geven |
geven:
gêve (Q027p Doenrade)
|
geven [SGV (1914)]
III-1-2
|
| 34303 |
gevlekt varken |
gevlekt varken:
gǝvlɛkt vɛrkǝ (Q027p Doenrade)
|
Varken van het ras dat een gevlekte huid heeft. [N 76, 1d]
I-12
|