| 18165 |
genezen |
beter:
bèèter (Q027p Doenrade),
genezen:
genèèzə (Q027p Doenrade)
|
Genezen: hersteld, beter (klaar). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 18817 |
genoegen (doen) |
plezier:
pluzeer (Q027p Doenrade),
tevreden:
tevreijə (Q027p Doenrade)
|
tevredenheid, genoegen [trek, plezier, goesting, snoel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 33319 |
gepachte hoeve, pachtgoed |
hof:
[hof] (Q027p Doenrade)
|
Het bedrijf dat een boer niet in eigen bezit heeft maar pacht (huurt) van de eigenaar aan wie hij in enige vorm betaalt voor het gebruik. Bij winning in L 352 wordt aangetekend: "vroeger heeft de naam denkelijk bestaan, want er is nog een boerderij die de naam De Winning draagt". Bij enkele opgaven in Nederlands Zuid-Limburg wordt opgemerkt dat enige pachthoeven nog in "halfsheid liggen"; de eigenaar ontvangt de helft van het koren, terwijl de pachter ("halfer") het overblijvende koren krijgt met het stro. Algemene en specifieke termen zijn in dit lemma uit elkaar gehouden. Voor de fonetische documentatie van de opgaven die gelijk zijn aan die voor boerderij in het algemeen, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2bI; L 38, 21a; L 48, 22; Lu 2, 22; S 27; Wi 18; monogr.; add. uit L 38, 22 en ander materiaal van lemma 1.1.1]
I-6
|
| 17560 |
geraamte |
geraams:
gerêms (Q027p Doenrade)
|
geraamte, skelet [SGV (1914)]
III-1-1
|
| 18939 |
gereed |
klaar:
klaor (Q027p Doenrade),
kloar (Q027p Doenrade),
vaardig:
veerdig (Q027p Doenrade)
|
gereed, klaar [DC 03 (1934)] || klaar [SGV (1914)] || klaar met een handeling die verricht moest worden, een handeling verricht hebbend [af, vaardig, klaar, teneinde, ree, verrig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 29055 |
geren |
geren:
gīrǝ (Q027p Doenrade)
|
Stof schuin laten uitlopen of spits uitlopende stroken aanbrengen om het kledingstuk ruimer te maken. [N 59, 187; N 62, 11b; N 62, 11a; S 10]
II-7
|
| 25066 |
gering aantal, een paar |
enige:
ènnige (Q027p Doenrade),
paar:
e paar (Q027p Doenrade),
paar (Q027p Doenrade)
|
een gering aantal [paar] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
| 34240 |
geronnen melk |
zure melk:
zūr mɛlk (Q027p Doenrade)
|
Melk die door het lange staan dik en zuur is geworden. [L 2, 7; A 7, 15; monogr.]
I-11
|
| 20583 |
gerookte paling |
gerookte paling:
gereuktə paling (Q027p Doenrade)
|
panpaling; Hoe noemt U: Een gerookte panpaling [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 32979 |
gerst |
gerst:
gē̜š (Q027p Doenrade)
|
Hordeum L. De gerstteelt was in Belgisch Limburg betrekkelijk zeldzaam. Bij zomergerst wordt aangetekend: vooral bestemd voor de brouwerij; bij wintergerst: vooral bestemd als veevoer. Volgorde varianten van gerst: 1. met "rst" in de auslautgroep; 2. met "st"; 3. met "rs"; en 4: met alleen "s" in de auslautgroep; zie de eerste klankkaart [kaart 6]; in de tweede klankkaart [kaart 7] is de geografische verspreiding van het vocalisme weergegeven. Zie afbeelding 1, d. [JG 1a, 1b; L A1, 127; L 1 a-m; L 24, 6a; L lijst graangewassen, 2; R 3, 24; S 10; Wi 53; monogr.]
I-4
|