| 31714 |
schaaldeel |
schaaldeel:
sxāldiǝl (L245a Castenray)
|
Wanneer een boomstam in de lengte in een aantal delen wordt gezaagd, zijn het onderste en het bovenste deel aan één zijde met schors bedekt. Men noemt die beide delen de schaaldelen. Zie ook afb. 11. [N 50, 51a; L 42, 18; monogr.]
II-12
|
| 34381 |
schaap |
schaap:
sxǭp (L245a Castenray)
|
Bedoeld wordt het schaap in het algemeen, niet geslachtelijk onderscheiden. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b, 2c; L 45, 21; L 38, 40; L 6, 25; S 30; A 14, 21; A 2, 1; G V, m3; Gwn 5, 13 add.; monogr.]
I-12
|
| 24432 |
schaatsenrijder |
snijder:
gesnaveld insect van de orde der hydrometridaee ploteres
sneejer (L245a Castenray)
|
waterloper, insect
III-4-2
|
| 25189 |
schaatsweer |
schaatsweer:
schetswaer (L245a Castenray)
|
schaatsweer
III-4-4
|
| 34115 |
schede van de koe |
vazel:
vazǝl (L245a Castenray)
|
Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.]
I-11
|
| 32251 |
scheluw |
winds:
wins (L245a Castenray)
|
Gezegd van een plank of duig die scheef is doordat deze gekliefd is uit gedraaid hout. Zie ook de toelichting bij het vorige lemma. [N E, 3; monogr.]
II-12
|
| 24897 |
schemeren |
schemeren:
schiemere (L245a Castenray),
Opm. dit is oud Venrays!
schieëmere (L245a Castenray)
|
schemeren
III-4-4
|
| 25023 |
schemering, valavond |
avondschemer:
aovendschiemer (L245a Castenray),
halfduister:
halfduuster (L245a Castenray),
schemer:
schiemer (L245a Castenray),
Opm. dit is oud Venrays!
schieëmer (L245a Castenray),
schemeravond:
schiemeraovend (L245a Castenray),
schemerduister:
schiemerduuster (L245a Castenray)
|
avondschemering, valavond || schemer, halfduister || schemeravond
III-4-4
|
| 20510 |
schenkel |
schenkel:
schaenkel (L245a Castenray)
|
schenkel
III-2-3
|
| 19564 |
schenkkan |
karaf:
keráf (L245a Castenray)
|
karaf
III-2-1
|