| 22390 |
de kaarten ronddelen |
geven:
gēͅvə (L360p Bree)
|
De kaarten ronddelen [delen, geven, hangen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
| 22944 |
de kaarten ronddelen add. |
gevens:
t Is gèves al de kaarten mogen worden gedeeld. Deze oudere genitiefvorm vindt men o.a. ook nog in: t Is bèjes, det weerd vechtes.
gèves (L360p Bree)
|
Het geven, b.v. in het kaartspelen.
III-3-2
|
| 22387 |
de kaarten schudden |
schieten:
de kaarte good sjeete (L360p Bree),
de kàrte good šētə (L360p Bree),
Bi-j elk nûw spel wère de kaarte gesjute.
sjete (L360p Bree),
schudden:
de kàrte goot šədə (L360p Bree),
sjøͅdə (L360p Bree)
|
3. Term uit het kaartspel: delen, verschuiven. || Hoe heet het dooreenmengen van speelkaarten? Vertaal: De kaarten goed ... [ZND 36 (1941)] || Speelkaarten door elkaar mengen zodat volgkaarten goed verspreid liggen [schudden, schokken, wassen, schieten, mingelen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
| 34632 |
de kar wipt |
kwikken:
(de kar) kwekt (L360p Bree)
|
Als de kar op een verkeerde manier geladen is (zie de lemmata te licht in de rug en te zwaar in de rug), heeft ze de neiging om te wippen. [N 17, 96 + 99]
I-13
|
| 23697 |
de kerkgang maken |
de kerkgang doen:
(kerkgank) doon (L360p Bree)
|
De kerkgang doen/maken. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
| 23687 |
de kruisweg bidden |
de kruisweg beden:
kri-jswèèg bèjə (L360p Bree)
|
De kruisweg bidden (in de vastentijd, op Goede Vrijdag, na n begrafenis) [de kruutswèèg bèèje, de statioeëne beëne?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
| 32732 |
de laatste voor ploegen |
(de voor) uitploegen:
ű̄t[ploegen] (L360p Bree)
|
De laatste voor van het grote middendeel van een akker die men ploegde, kan op twee manieren worden afgewerkt. Als men een greppel wil laten ontstaan in verband met de waterafvoer (op lage gronden), dan ploegt men de laatste voor iets dieper dan de overige. Wil men daarentegen geen greppel overhouden, dan ploegt men de laatste voor ondiep uit en sleept men ze vervolgens dicht. De termen die in dit lemma onder A. zijn vermeld, werden opgegeven n.a.v. de vraag naar "de diepe middenvoor afwerken". Sommige ervan lijken ook bruikbaar voor het ploegen van de laatste voor in het algemeen. De onder B. opgenomen termen betreffen het ploegen van de laatste voor aan de zijkant(en). [N 11, 62; N 11A, 119e + 121e; div.; monogr.]
I-1
|
| 34230 |
de melk inhouden |
ophouden:
(de koe) hø̄ltš ǫp (L360p Bree),
ǫphawǝ (L360p Bree)
|
Tijdens het melken plotseling geen melk meer geven, gezegd van de koe. [N 3A, 69; monogr.]
I-11
|
| 34231 |
de melk laten lopen |
(de melk) laten lopen:
lǫǝtǝ lø̜u̯jpǝ (L360p Bree),
lǭǝtǝ lø̜i̯pǝ (L360p Bree)
|
De melk uit de spenen laten vloeien. [N 3A, 70]
I-11
|
| 33869 |
de merrie bij de hengst brengen |
naar de hengst gaan:
nǭ dǝn heŋst gǭn (L360p Bree)
|
[N 8, 43a en 43b]
I-9
|