| 21511 |
zweren |
een eed doen op:
ich wil er eine êd op doon (L360p Bree)
|
Ik wil er een (of mijn) eed op doen [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
| 18045 |
zweren, etteren |
etteren:
dij woen zal etteren (L360p Bree),
zweren:
zwaeren (L360p Bree)
|
Die wonde zal etteren [ZND 23 (1937)] || zweren, etteren [ZND m]
III-1-2
|
| 28506 |
zwerm |
zwerm:
zwęǝ.rǝm (L360p Bree),
zwɛ.rǝm (L360p Bree)
|
Het geheel van bijen met koningin dat de korf of kast verlaat. Een zwerm bestaat doorgaans uit een koningin, 10- tot 20-duizend werkbijen en een paar honderd darren. Zij zullen een nieuwe woning gaan zoeken. [N 63, 29d; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 100; A 9, 6; monogr.]
II-6
|
| 24292 |
zwerm vogels |
klocht:
klocht (L360p Bree),
zwerm:
zwerm (L360p Bree)
|
groep bijeenhorende vogels (vlucht, klamp, krooi) [N 83 (1981)] || zwerm [Willems (1885)]
III-4-1
|
| 28505 |
zwermen |
zwermen:
zwɛrmǝ (L360p Bree)
|
Het verlaten van korf of kast van een deel van het bijenvolk onder aanvoering van een koningin. Zij gaat een nieuw volk vormen. Een dag of acht, negen, voordat de nieuwe moer of koningin uit de koninginnecel komt, verdwijnt de oude moer met een deel van het volk. De moer wordt door de werkbijen wat meer voor het vliegen geschikt gemaakt door haar enorme legtempo wat te temperen. Dit doen ze door het eiwitrijke voedsel, dat de moer anders krijgt, wat te minderen. Het zware achterlijf slinkt dan in en de moer krijgt krachten om de vleugels te kunnen uitslaan of anders gezegd om te kunnen zwermen. [N 63, 29a; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 99; monogr.]
II-6
|
| 18005 |
zweten |
zweten:
zweite (L360p Bree),
zwéí.ten (L360p Bree)
|
zweten [N 10a (1961)], [ZND m]
III-1-2
|
| 20689 |
zwezerik |
soepieten:
Syst. Wbk. van Bree
selpiete (L360p Bree),
zwezerik:
Syst. Frings mnl.
zwēzərek (L360p Bree)
|
Zwezerik (sepieten?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 26002 |
zwijmelen |
(het) houdt geen baan:
helt gɛ̄i̯n bān (L360p Bree)
|
Onvast, langzaam en met moeite gaan, zonder richting te houden. [N 8, 73 en 83]
I-9
|
| 34613 |
zwik van de wagen |
zwik:
zwek (L360p Bree)
|
De dwarsbalk die de vorkhouten onder de bak van de langwagen met elkaar verbindt. [N 17, 42 + 44d; N G, 70f; JG 1b; monogr]
I-13
|
| 19301 |
zwoegen |
ezelen:
dèè wuiver(d) hèèt zee lève langk zitten iêzele, tot det hèè d¯r bi-j nèèrgevallen is
iêzele (L360p Bree),
juisteren:
en alti-jd juistere en geldsj oppotte
juistere (L360p Bree),
poejakken:
pûjakke (L360p Bree),
Mânleef, vèè höbbe nogal mote pûzjakke viêr op ti-jd kloar te zeen
pûzjakke (L360p Bree),
wroeten:
vrote (L360p Bree),
vrōtə (L360p Bree)
|
hard werken [zwoegen, wroeten, adammen, muiken, ploeteren, trimmen, porren] [N 85 (1981)] || reg. ww. van het Barg. piezakken: stevig doorwerken || slaven, zwoegen || wroeten (hard werken) [ZND B1 (1940sq)] || zeer hard werken || zich bijzonder inspannen, erg veel moeite doen [zich weren, zich uitsloven, weerbieden] [N 85 (1981)]
III-1-4
|