| 21873 |
woeker |
woeker:
woeker (L360p Bree)
|
onwettige winst die verkregen is door misbruik te maken van de nood van iemand anders bijv. door te veel rente te vragen [woeker, woekerij, usure] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
| 17890 |
woelen |
schravelen:
sjravele (L360p Bree),
woelen:
wole (L360p Bree)
|
Woelen: onrustig heen en weer bewegen (woelen, sjravelen, sjörge) [N 108 (2001)] || Woelen: onrustig heen en weer bewegen (woelen, spollen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 24907 |
woensdagx |
goensdag:
goonsdig (L360p Bree),
gō⁄nsdig (L360p Bree),
woensdag:
woonsdig (L360p Bree)
|
dag; woensdag [N 07 (1961)] || de vierde dag van de week, woensdag [goensdag] [N 91 (1982)] || woensdag [ZND 10 (1925)]
III-4-4
|
| 17940 |
woest, onachtzaam lopen |
erop los lopen:
troͅp loͅs løͅypə (L360p Bree)
|
lopen: woest, onachtzaam lopen [ragge, bollieje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
| 21131 |
woest, wild rijden |
rotsen:
Van Dale: I. rotsen, (gew.) 1. rossen; - rondlopen; - 2. ravotten, stoeien.
rótse (L360p Bree)
|
woest, wild rijden [rossen, rotsen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
| 28816 |
wol |
wol:
wol (L360p Bree)
|
Dierlijke spinvezel, afkomstig van de huidbedekking van vooral schapen (wol), koeien, geiten, kamelen enz. (haar) (Bonthond, s.v. ø̄wol of haarø̄). Hoewel de naam wol wordt gebruikt voor het haar van verschillende diersoorten, wordt, wanneer men van wol spreekt, meestal de wol van het schaap bedoeld. De waarde hiervan is afhankelijk van verschillende factoren: de fijnheid, de krul, de zacht- en soepelheid, de elasticiteit, de soliditeit, het warmtegevend vermogen enz. (Morand, pag. 58 en 59). [N 62, 75a; N 59, 201; L A1, 226; MW; monogr.]
II-7
|
| 30197 |
wolfsdak |
afgekapte gevel:
āf˲gǝkap˱dǝ gē̜vǝl (L360p Bree)
|
Zadeldak waarvan de topgevels zijn afgeknot. [N 4A, 23a; div.]
II-9
|
| 30198 |
wolfseinde |
geveltje:
gē̜vǝlkǝ (L360p Bree)
|
Driehoekig dakvlak boven een afgeknotte gevel. [N F, 47c; N 4A, 23b; N 4A, 23a; monogr.]
II-9
|
| 33943 |
wolfsgebit, gebroken gebit |
stang:
staŋ (L360p Bree
[(krom)]
),
trens:
trɛ.ns (L360p Bree
[(twee stukken)]
),
zware stang:
zwǫǝr staŋ (L360p Bree)
|
Dit bit, gebruikt om moeilijke paarden te beteugelen, heeft een stang die in het midden scharniert. Het wordt vooral gebruikt bij rijpaarden. Op verscheidene plaatsen heeft dit soort bit kennelijk geen aparte naam. Dit wordt uitdrukkelijk gemeld voor: Q 80, 152, 162, 182. Er bestaan ook wolfsgebitten met een beugel in het midden om moeilijke paarden te beteugelen. De namen voor de twee types worden niet strikt uit elkaar gehaald. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 43]
I-10
|
| 25211 |
wolk alg. |
wolk:
wouk (L360p Bree),
woͅuk (L360p Bree)
|
wolk [ZND A1 (1940sq)], [ZND B2 (1940sq)]
III-4-4
|