33834 |
zaalrug |
zaalrug:
zǭlręx (Q083p Bilzen)
|
Zwak ingebogen of doorgezakte rug bij een paard, dat wellicht te vroeg werd ingespannen. [N 8, 12 en 90q]
I-9
|
30194 |
zadeldak |
zadeldak:
zǭdǝldǭk (Q083p Bilzen)
|
Dak in de vorm van twee gelijkhellende, rechthoekige dakschilden, die in de nok samenkomen. [N 4A, 22; N 54, 170b; div.]
II-9
|
31786 |
zagen |
zegen:
zē̜gǝ (Q083p Bilzen)
|
In het algemeen werken met een zaag. Zie ook het lemma ɛzagerɛ.' [N 50, 88; N 53, 21a; monogr.]
II-12
|
31689 |
zagerij |
zegerij:
zē̜gǝrāj (Q083p Bilzen)
|
In grotere timmermans- of meubelmakersbedrijven de afdeling waar het machinale zaagwerk wordt gedaan. [N 55, 178c; monogr.]
II-12
|
18393 |
zak in kledingstuk |
maal:
maol (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen),
B.v. jassemoal.
moal (Q083p Bilzen)
|
Hoe noemt U een van de zakken van een kledingstuk (tes, zak?)? [N 62 (1973)] || Zak in een kledingstuk [zak, tes, maal] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18526 |
zak met klep |
klepmaal:
klèpmaol (Q083p Bilzen),
maal met een klep:
maol mét ən klèp (Q083p Bilzen),
maal met klep:
maol mét klèp (Q083p Bilzen)
|
een zak met een klep [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18186 |
zakdoek |
maalplag:
maaëlplag (Q083p Bilzen),
māōlplag (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen),
moaêlplag (Q083p Bilzen)
|
Neusdoek. [ZND 05 (1924)] || Zakneusdoek (fr. mouchoir). [ZND 05 (1924)]
III-1-3
|
26520 |
zakhaak |
haak:
hōk (Q083p Bilzen
[(id)]
)
|
IJzeren haakje waarmee de te vullen meelzak wordt opengehouden. Om de zak op te hangen kunnen twee systemen gebruikt worden: a) de zak wordt met vier haakjes rondom de meelpijp bevestigd; b) de zak wordt aan één kant van de pijp aan twee haakjes vastgemaakt, terwijl hij aan de andere kant wordt opengehouden door een derde haakje dat verbonden is met een koord dat over een katrolletje loopt en waaraan een zakje zand of een ander tegengewicht hangt. Dit systeem heeft het voordeel dat de molenaar de kwaliteit van het meel tijdens het malen al kan controleren. In l 265 werd op deze wijze gewerkt. Zie ook afb. 83 en 84. De kram uit Q 77 was een stuk ijzer in de vorm van een hoek van 90ű, dat in het hout werd geslagen en waarin de zak kon worden gehangen. [N O, 24f; Vds 166; Jan 169; Coe 154; Grof 184]
II-3
|
18234 |
zakhorloge |
horloge:
gerlauzje (Q083p Bilzen),
herlauzje (Q083p Bilzen),
raap:
roëp (Q083p Bilzen),
zakhorloge:
zakherlweuge (Q083p Bilzen),
Niet algemeen.
zakgerlauzje (Q083p Bilzen)
|
Zakhorloge. Uurwerk dat men aan een ketting in het vestzakje of de broekzak draagt [uur, knol, raap] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18565 |
zakintast |
inkijker:
énkīēkər (Q083p Bilzen)
|
de zakintast (insteek, inkeker, intast?) [N 59 (1973)]
III-1-3
|