| 34536 |
ei zonder schaal |
windei:
wentęi̯ (L282p Achel),
wēntei̯ (L282p Achel)
|
Ei dat alleen door een vlies is omgeven en dat geen schaal heeft. [N 19, 54a; N 7, 11; JG 1b, 1c, 2c; L 5, 80; Vld.; L B2, 366; monogr.]
I-12
|
| 34526 |
eieren uithalen |
uithalen:
uu̯thǫǝlǝn (L282p Achel)
|
De gelegde eieren uit het nest halen of oprapen. In dit lemma is een opgegeven object ei of eieren niet gedocumenteerd. Voor een fonetische documentatie van "ei" zie het lemma EI (5.11.2). [N 19, 35]
I-12
|
| 21780 |
eigendom |
dat is van mich:
dat is van mich (L282p Achel)
|
Noem het (dialect)woord voor: datgene wat je bezit, wat van u is? [eigendom] [N 102 (1998)]
III-3-1
|
| 24478 |
eik |
eik:
ɛi̯k (L282p Achel),
eikenboom:
eikeboeëm (L282p Achel)
|
eik [RND] || eikenboom [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
| 24479 |
eikel |
eikel:
eekel (L282p Achel),
ɛkəls (L282p Achel)
|
eikel [ZND 34 (1940)] || eikels [RND]
III-4-3
|
| 24608 |
eikvaren |
paddengevaar:
ook in L 286, Hamont
paddegevoar (L282p Achel)
|
boomvaren (Polypodium)
III-4-3
|
| 32735 |
eindvoor aan de zijkant |
einder:
ęndǝr (L282p Achel),
eindvoor:
ęi̯nt˲vōr (L282p Achel)
|
Bedoeld wordt de laatste, aan de zijkant van de akker geploegde voor. Als men met een enkele (niet-keerbare) ploeg bijeenploegt, ontstaat er aan beide zijkanten een laatste voor. De eindvoor aan de zijkant valt in het algemeen samen met de grensvoor. Vandaar dat de voor waarmee het ploegen van een akker aan de zijkant(en) besloten wordt, vaak dezelfde benaming heeft als de voor die tot akkergrens dient. Omgekeerd werden op de vraag naar de "grensvoor" woorden als zijvoor, kantvoor en laatste voor gegeven, die eerder aan de be√´indiging van het ploegwerk dan aan de akkergrens doen denken. Als voor "een van beide zijvoren van een bijeengeploegde akker" of voor "de eindvoor van een van één kant omgeploegde akker" dezelfde term werd opgegeven als voor "akkergrensvoor", is deze niet hier maar in het lemma akkergrens ca. opgenomen. Het betreft de volgende woordtypen en plaatsen: scheivoor K 278, L 248; grensvoor L 248; reenvoor Q 96d; reen L 422, 429a, P 175, Q 36, 94b, 97, 117, 188; gescheid L 248, 387; scheiding L 115, 192b, 209. De in dit lemma voorkomende meervoudsvormen betreffen de beide zijvoren van een bijeengeploegde akker. [N 11, 57; N 11A, 117d + 119d; monogr.]
I-1
|
| 32734 |
eindvoor in het midden |
middenvoor:
medǝ[voor] (L282p Achel),
voor:
[voor] (L282p Achel)
|
De middenvoor is de laatste voor van een akker die men (met een enkele ploeg) uiteengeploegd heeft: de gemeenschappelijke eindvoor van de buitenwaarts geploegde akkerhelften. Een soortgelijke voor ontstaat ook tussen de delen van een op panden te ploegen akker. Naar gelang de omstandigheden ploegt men ofwel een brede of een diepe middenvoor, die als watervoor kan dienen, ofwel een smalle of een ondiepe voor, die desgewenst nog wordt dichtgesleept. Men zie ook het lemma de laatte voor ploegen onder A. Doorgaans heeft met name de niet-specifieke term voor alleen in dat verband de betekenis "middenvoor". [N 11, 55; N 11A, 121d; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
| 24142 |
ekster |
ekster:
eͅkster (L282p Achel),
êkster (L282p Achel)
|
ekster [ZND 39 (1942)] || ekster (46 overal bekende zwart-witte vogel met lange flodderstaart; broedt in grote stevige takkennesten hoog in hoge bomen (populieren vaak tam gemaakt [N 09 (1961)]
III-4-1
|
| 28846 |
elastiek |
elastiek:
ęlǝstik (L282p Achel)
|
Band- of koordvormig stuk gummi. Elastiek komt voor als enkele draad of als gevlochten of geweven band, in verschillende breedten, en het kent vele toepassingen. [N 59, 42; N 62, 61; L 34, 86; MW; monogr.]
II-7
|