29574 |
aarden pot |
aarden pot:
ē̜rdǝ pǫt (Q099p Meerssen),
pot:
pǫt (Q099p Meerssen),
stenen pot:
štęjnǝ v (Q099p Meerssen)
|
Aarden pot, bleekbruin van kleur. Dorren (Valkenburgs Woordenboek) merkt op pag. 15 over de term baar op: ø̄̄Naar de grootte onderscheidt men één-, twee- en drieschildersbaren, wijl ze gemerkt zijn met één, twee of drie schildjes (reliefstempels), met een inhoud van circa 20, 30 en 40 liter.ø̄̄ De driekroonse pot was een verglaasde pot voor het inmaken van zuurkool, braadworst en bonen. De pot was gemerkt met drie kroontjes en had een inhoud van 20 tot 50 liter. Het woordtype driekronenpot duidt waarschijnlijk een vergelijkbare pot aan. Zie hiervoor ook de toelichting bij het lemma ɛstroopvatɛ in wld II.2, pag. 59.' [N 49, 103b; L 1a-m; L 32, 15a; L 32, 15b; R 3, 5; S 1; monogr.]
II-8
|
23315 |
aardmannetje (kabouter) |
avelemannetje:
auvelemenneke (Q099p Meerssen),
kaboutermannetje:
kaboutermenneke (Q099p Meerssen)
|
aardmannetje [SGV (1914)]
III-3-3
|
17653 |
aars |
aars:
aarsch (Q099p Meerssen)
|
aars, darmuitgang [N 10c (1995)]
III-1-1
|
24073 |
aartsbisschop |
aartsbisschop:
unne aartsbischop (Q099p Meerssen)
|
Een aartsbisschop [ärtsbiskop]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23897 |
aartsengel |
aartsengel:
unne aartseengel (Q099p Meerssen)
|
Een aartsengel (zoals Gabriël, Michaël, Rafaël). [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19283 |
aarzelen |
niet durven:
neet dörve (Q099p Meerssen)
|
aarzelen [SGV (1914)]
III-1-4
|
22741 |
aas in het kaartspel |
aas:
roeten oas (Q099p Meerssen)
|
Aas: Ruiten aas. [SGV (1914)]
III-3-2
|
23415 |
absis |
absis (lat.):
de absis (Q099p Meerssen)
|
De halfronde of meerhoekige uitbouw van het priesterkoor waarin het hoofdaltaar staat [absis]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23991 |
absolutie |
absolutie (<fr.):
de absolusie (Q099p Meerssen)
|
Absolutie [abseloetsioeën]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24083 |
abt |
overste:
unne euverste (Q099p Meerssen)
|
Een overste in een klooster, abt [euverste, opperste]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|