23734 |
afraffelen |
afraffelen:
aafraffele (L329p Roermond)
|
(te) snel bidden, een gebed afraffelen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19872 |
afrikaantje |
afrikaantje:
afrikaantje (L329p Roermond)
|
Afrikaantje (tagetes patula). De bladeren zijn samengesteld en tevens ovaal. De bloemkorfjes staan op zeer verdikte stelen. Het zijn lage plantjes, welke vaak gebruikt worden voor randen en mozaïek-perken. De bloemen zijn donkergeel, meest met bruin gekle [N 92 (1982)]
III-2-1
|
21158 |
afrit |
afrit:
aafrit (L329p Roermond, ...
L329p Roermond)
|
een hellende weg waarlangs men een brug, een dijk enz. kan verlaten (afrit, afging, afrij) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33866 |
afscheiding als teken van hengstigheid |
veem (vademen):
vē̜m (L329p Roermond)
|
[N 8, 45, 46 en 48]
I-9
|
25089 |
afscheuren, afritsen |
afscheuren:
aafsjeure (L329p Roermond),
āāfsjeurə (L329p Roermond)
|
afscheuren [rippen, afritsen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
31341 |
afschrijflat, rij |
rij:
ręj (L329p Roermond
[(zonder schaalverdeling)]
)
|
IJzeren of stalen lat waarlangs men rechte lijnen aftekent op het plaatmateriaal. De stalen rij wordt ook gebruikt voor het controleren van de vlakheid van materialen. Zie ook afb. 73. [N 33, 263; N 64, 84; N 66, 3]
II-11
|
33485 |
afslaan, van noten |
slaan:
sjlaon (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond),
LDB
sjlaon (L329p Roermond),
WBD-WLD
neut sjlaon (L329p Roermond)
|
Noten afslaan (boeken, beuken slaan, rammelen, sloesteren). [N 82 (1981)]
I-7
|
28443 |
afstandblikje |
afstandsblikje:
āfštantš˱blekskǝ (L329p Roermond)
|
Blikje dat op de lange oren van de ramen wordt geschoven. Het dient ervoor om deze ramen op een bepaalde afstand van elkaar te houden. Het gewone afstandblikje heeft een breedte van 37 mm. De afstandblikjes worden op in de broed- en honingkamer gemonteerde draaglijsten gehangen. [N 63, 10m]
II-6
|
33086 |
afsteker |
afsteker:
āfštęǝkǝr (L329p Roermond)
|
Bij het bergen van de oogst in de schuur zijn altijd twee, soms ook drie personen betrokken. De afsteker (dit lemma) werpt de schoven van de oogstkar naar beneden; de tasser (lemma ''tasser in de schuur'', 5.1.13) tast de schoven op in het schuurvak. Als de afstand tussen de afsteker en de tasser te groot is geworden wanneer men al hoog is gevorderd op de tas, worden de schoven door een derde persoon (lemma ''bijgooier'', 5.1.14) doorgegeven. Dit lemma bevat de benamingen voor degene die de schoven van de kar af aanreikt aan degene die stapelt, of eventueel aan de tussenpersoon. Normaal gesproken is dit een neergaande beweging (af-). Sommige opgaven bevatten het voorvoegsel op-; hierbij moet wel gedacht worden aan een hoger dan de wagen gelegen graanstapel. [N 15, 47; monogr.]
I-4
|
31338 |
aftekenen |
aftekenen:
āftęjkǝnǝ (L329p Roermond)
|
De afmetingen van een werkstuk met behulp van een kraspen of krasblok op het plaatmateriaal aftekenen. Zie ook de toelichting bij deze lemmata. [N 64, 81b; N 66, 2b; N 33, 380]
II-11
|