26416 |
kamkuil |
bedding:
będeŋ (L416p Opglabbeek),
hel:
hęl (L321a Ittervoort),
kamgat:
ka.mp˲gā.t (L417p As),
kamkuil:
kamkuil (Q022p Munstergeleen),
kampkawl (Q077p Hoeselt),
kampkyl (L362p Opitter),
kā.mpkul (Q095p Maastricht),
kamradkuil:
kāmprā.tkǫjl (Q095p Maastricht),
kamskuil:
kamskyl (L415p Opoeteren),
kelder:
kaldǝr (Q088p Lanaken),
kelder van het schotelrad:
kālǝr [van het] šø̜tǝlrǭǝt (Q083p Bilzen),
kot:
ku.t (Q240p Lauw, ...
Q241p Rutten,
Q181p Sluizen),
kūt (Q164p Heks),
kroon:
krō.n (Q180p Mal),
kuil:
kāl (P176p Sint-Truiden),
kǫjl (Q188p Kanne),
raderkelder:
rārkęldǝr (Q113p Heerlen)
|
Uitholling in de vloer waar het kamrad in draait. Een kamkuil is noodzakelijk wanneer het kamrad een grote omtrek heeft. De kroon uit Q 180 was 0,5 m diep. Het rad dat in deze kroon draaide, werd door de informant een ɛkroonradɛ genoemd.' [Vds 102; Jan 116; Coe 81; Grof 99]
II-3
|