32588 |
rijen mesthoopjes markeren |
aangeven:
āgēvǝ (Q118p Schaesberg),
aanwijzen:
ānwīzǝ (L269p Blerick),
afsloffen:
afslofǝ (L163a Milsbeek, ...
L163p Ottersum),
afšlōfǝ (L290a Egchel),
āfslofǝ (L246p Horst),
āfslufǝ (L292p Heythuysen),
aftekenen:
āftęi̯kǝnǝ (L269p Blerick, ...
L291p Helden,
L248p Lottum),
aftijlen:
āftīlǝ (L331b Boukoul, ...
L331p Swalmen),
āftīǝlǝ (L266p Sevenum),
aftreden:
aftręi̯ǝ (P048p Halen),
ãftrē̜i̯ǝ (L246p Horst),
áftrē̜i̯ǝ (L211p Leunen, ...
L209p Merselo
[(zeven passen)]
),
āftrēa (Q039p Hoensbroek, ...
Q112z Ten Esschen),
āftrē̜i̯ǝ (L269b Boekend, ...
L292p Heythuysen,
L265b Kronenberg,
L331p Swalmen),
āftrē̜ǝ (L291p Helden),
āftręi̯ǝ (Q191p Cadier),
ǭftrē̜ǝn (Q077p Hoeselt),
(wel met "de rijen" of "het land" als object)
aftrē̜i̯ǝ (L192b Aijen, ...
L115p Mook,
L163p Ottersum,
L192a Siebengewald),
de hoopjes tekenen:
dǝ hø̜pkǝs tęi̯kǝnǝ (L270p Tegelen),
de tijlen afstappen:
dǝ tīlǝ āfstapǝ (L374p Thorn),
een kluit uitsteken:
ǝnǝ klūt˱ ūtstē̜kǝ (L248p Lottum),
een rijsje steken:
ǝn riskǝ stē̜kǝ (L248p Lottum),
een vlik zetten:
ǝnǝ vlek ˲zętǝn (Q015b Kerensheide),
een vlikje zetten:
ǝ flekskǝ zętǝ (L430p Einighausen),
het land tekenen:
ǝt lãnt tē̜kǝnǝ (L192p Bergen),
hopen:
hø̜i̯pǝ (L324p Baexem),
hopen aangeven:
hø̄f˱ ājē̜ǝvǝ (Q121p Kerkrade),
hopen maken:
hø̄f māxǝ (Q121p Kerkrade),
kuiltje:
kylkǝ (L318b Tungelroy),
mestem leggen:
męsǝm lęqǝn (Q015p Stein),
plekken tekenen:
plɛkǝ tīkǝnǝ (P045p Meldert),
rijen:
rii̯ǝ (L430p Einighausen),
tekenen waar een hoopje komt:
tęi̯kǝnǝ wōi̯ ęi̯n hø̜i̯pkǝ kø̜mtj (L322a Nunhem),
tekens maken:
tęi̯kǝs mākǝ (L271p Venlo),
tijlehoopje:
tīlǝhøi̯pkǝ (L332p Maasniel),
tijlen:
tilǝ (L192b Aijen),
tīlǝ (L322p Haelen, ...
L330p Herten),
tijlen aftekenen:
tīlǝ āftɛi̯kǝnǝ (L290p Panningen),
tīlǝn āftęi̯kǝnǝ (L248p Lottum),
tijlen aftreden:
tilǝ āftrē̜i̯ǝ (L265b Kronenberg),
tīlǝ āftrē ̞ǝ (L290p Panningen),
tīlǝ āftrē̜i̯ǝ (L318b Tungelroy),
tijlen opleggen:
tīlǝ ǫplęqǝ (L294p Neer),
tijlen opsteken:
tīlǝ ǫpštē̜kǝ (L325p Horn, ...
L332p Maasniel),
tijlen treden:
tīlǝ trē̜i̯ǝ (L321p Neeritter),
tijlteken:
tīltęi̯kǝ(n) (L320a Ell),
uitzetten:
ūt˲zętǝ (L288a Ospel),
vlik:
flek (L430p Einighausen, ...
Q193p Gronsveld,
Q099q Rothem),
vlek (Q193p Gronsveld, ...
Q015b Kerensheide,
Q194p Rijckholt),
voetslof:
vūtslof (L216p Oirlo)
|
Voordat er mesthoopjes in evenwijdige rijen op een akker worden uitgereden, schrijdt de boer het perceel af, waarbij hij om de zoveel passen het begin van elke rij markeert met een bepaald teken (een stokje, een kuiltje in de grond, een hoopje aarde e.d.). De afstand tussen de rijen kan variëren van 3 tot 9 meter. Bepalend voor die afstand is de hoeveelheid mest die de bodem nodig heeft, ofwel de hoeveelheid mest die beschikbaar is. [N M, 11; N 11A, 22]
I-1
|