25623 |
brood met gaten in de kruim |
boe de bakker zijn vrouw heeft doorgejaagd:
bu dǝ bɛkǝr zin vrǫw hēt dōrgǝjǭx (Q095p Maastricht),
brood bet koters:
brūt be kutǝrs (P176b Bevingen),
brood met gater:
bruǝt męt gātǝr (L292p Heythuysen),
brood met loker:
bruǝt met lø̜xǝr (Q121p Kerkrade),
daar heeft de bakker zijn wijf doorgejagen:
dǫr he dǝ bɛkǝr zen wif dø̜rgǝjāgǝ (L265p Meijel),
daar is de bakker doorgekropen:
dǫr es dǝ bɛkkǝr dø̄r gǝkrōpǝn (L163p Ottersum),
dǭ es dǝ bɛkǝr dōrgǝ í krǭpǝ (L270p Tegelen),
daar is de vrouw van de bakker doorgekropen:
dǭ. es dǝ vrǫw vanǝ bɛkǝr dōrgǝkrǭpǝ (L383p Melick),
daar zit de bakker in:
dǭ zet tǝn bɛkǝr en (L291p Helden),
gaterig:
gaterig (L292p Heythuysen),
gebarsten:
gǝbastǝ (Q112p Voerendaal),
gekoterd:
gǝkūtǝrt (Q003p Genk),
gelokerd:
gǝlø̄ǝkǝrt (Q204p Wittem),
gǝlø̜̄.kǝrt (Q117a Waubach),
gelokerd brood:
gǝlø̜̄kǝrt bruǝt (Q203p Gulpen),
gereten brood:
gǝrīǝtǝ bruǝt (Q202p Eys),
gescheurd:
gǝšørt (Q036p Nuth),
gǝšø̄rt (Q193p Gronsveld),
grof gerezen:
grō. gǝrēzǝ (L290p Panningen),
grove rijs:
grǭvǝ rīs (L270p Tegelen),
hol brood:
hǭlbruǝt (L269a Hout-Blerick),
koterbrood:
kytǝrbrōt (Q180p Mal),
licht brood:
lext brūwt (P176a Melveren),
los brood:
los brwoat (Q021p Geleen),
losgebakken brood:
losgǝbakǝ brūǝt (Q030p Schinveld),
niet goed bewerkt:
nēt gōt bǝwerkt (Q113p Heerlen),
onvolledig rijsproces:
onvǝlēdǝx ręjspęršǝs (Q097p Ulestraten),
overvuld:
ovǝrvølt (K278p Lommel),
slecht bewerkt brood:
slɛxt bǝwørkt brūt (L317p Bocholt),
slecht opgemaakt:
slɛx opgǝmak (L269p Blerick),
slechte rijs:
slɛxtǝ rīs (L269a Hout-Blerick),
te grof gerezen:
tǝ grǭf gǝrēzǝ (L330p Herten),
te hard gewerkt:
tǝ hɛrt gǝwɛrǝkt (K278p Lommel),
te hel gerezen:
tǝ hɛl gǝrēzǝ (L299p Reuver),
te hoog opgewist:
tǝ hǭwǝx opgǝwøs (Q083p Bilzen),
te locht:
tǝ lox (Q099q Rothem),
te veel gerezen brood:
tǝ vø̄l gǝrēzǝ brōt (L163p Ottersum),
uitgejaagd brood:
utgǝjāgd brōt (L432a Koningsbosch)
|
Wanneer de grondstoffen niet gelijkmatig over het deeg verdeeld zijn, kan dit zich wreken in de structuur van de kruim van het gebakken brood. Als de gist niet goed fijngemaakt is, kunnen er grote gaten in de kruim ontstaan (Schoep blz. 125). De oorspronkelijke vraagstelling in N 29, 69a luidde: "Hoe noemt u brood met gaten in de kruin?" Het feit dat dit ''kruin kruim'' (= "binnenste van het brood") moest zijn heeft de beantwoording niet noemenswaardig be√Ønvloed. Men had immers ''kruin'' de betekenis "korst" kunnen geven (zie wbd ii afl. 1 blz. 126 in de vertaling) maar uit de antwoorden blijkt dat geenszins. In het lemma komen verschillende grammaticale categorieën voor.' [N 29, 69a; N 29, 69b]
II-1
|