e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L271p plaats=Venlo

Overzicht

Gevonden: 7326

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
(blijven) plakken (blijven) plekken: blieve plékke (Venlo), plekke (Venlo), plékkə (Venlo) lang in een café blijven zitten of lang bij iemand op bezoek blijven [plakken] [N 87 (1981)] III-3-1
(geen) waarde (geen) waarde: wêrde (Venlo) waarde (dat heeft geen ~) [SGV (1914)] III-3-1
(iets) bevinden bevinden: bevinde (Venlo), vaststellen: vásstellə (Venlo) vaststellen als resultaat van een waarneming of onderzoek [bevinden, keuren] [N 85 (1981)] III-1-4
(met) het hoofd stoten botsen: boetse (Venlo, ... ), erges taege boetse (Venlo), mit de kop örges taegenaan boetse (Venlo), mit de kop örges taegenop boetse (Venlo), ziene kop boetse (Venlo), stoten: stoëte (Venlo) stoten: het hoofd stoten (kinderwoord) [boetse, zijn eige boetse] [N 10 (1961)] || stoten: met het hoofd stoten [boetse, erges teege boetse] [N 10 (1961)] III-1-2
(met) stevige benen flinke stiepen: hae haet een paar flinke stiëpe onder (Venlo), stevig staan: hae steit stevig (Venlo), stevige benen: stevige bein (Venlo), stevige palen: hae haet een paar stevig pööl onder (Venlo) benen: met stevige benen [hij is gestapeleerd] [N 10 (1961)] III-1-1
(overige) kaartspelen bonken: boͅŋkə (Venlo) Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)] III-3-2
(zich) bukken (zich) bukken: bukke (Venlo), zich bukken (Venlo), Ook zich boeke.  zich bukke (Venlo), Ook: boeke.  bukke (Venlo) bukken, zich bukken [bukke, bokke] [N 10 (1961)] III-1-2
-> [wld iii 2.2] - wld iii, 2.2 !: deupkledje (Venlo), doupklaedje (Venlo), duipkleid (Venlo), mutske (Venlo), navelbendje (Venlo), pisdook (Venlo), slabberlaepke (Venlo), slabbertje (Venlo, ... ), zeiverlepke (Venlo) dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)] || doek, witte ~ die men het kind als een schortje voor de borst speldt [speet, spit] [N 25 (1964)] || doopjurkje [deumhemke] [N 25 (1964)] || doopmutsje [N 25 (1964)] || luier [winjel, luur, kindsdoek, psidoek, huik] [N 25 (1964)] || navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)] III-1-3
21-jan fakkeloptocht: fakkeloptoch (Venlo) 21 januari. [N 88 (1982)] III-3-2
<naam> <naam>: naamsdaag (Venlo, ... ), nāmsdāx vērə (Venlo, ... ), Op dertieën juni, t fees van Antonius, heb ik -.  vernaamsdaag (Venlo), hoek: hook (Venlo), pot: poet (Venlo), potje: pøͅtjə (Venlo) [Naamdag]. || De voornaamste plaats in bepaalde spelen [heek]. [N 88 (1982)] || Een naamfeest, naamdag [vernamsdaag, nametsdaag]. [N 96C (1989)] || Feest vieren op de dag gewijd aan de heilige wiens naam men draagt [besteken]. [N 88 (1982)] || Naamdag. III-3-2