e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

Gevonden: 5750
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zonder voor spitten graven: [graven] (Tongeren) Manier van spitten waarbij men - anders dan bij het spitten in voren - min of meer in de breedte werkt en iedere spade grond voor zich uit (voor de hand) omlegt. [N 11, 65c; N 11A, 148b; div.] I-1
zonnebloem zon: [Helianthus annuus]  zón (Tongeren), zonnebloem: [Helianthus annuus]  zónnëbloem (Tongeren) Zonnebloem (heleanthus annuus) (kleine zonnebloem, zonneroos, zonnester, zonnebloem, zonnewende, helenium). III-2-1
zonnestralen zonnenschijn: zónnësjain (Tongeren) zonneschijn III-4-4
zonx zon: mv.: -(n)ë  zón (Tongeren) zon III-4-4
zool zool: zu̯ǫi̯l (Tongeren) Het gedeelte van de onderkant van de hoef rondom de straal (3.6.3). [N 8, 33] I-9
zool van een schoen lap: lap (Tongeren), zool: zuoil (Tongeren), zuò`l (Tongeren), zwoil (Tongeren) lap, zool || zool (van schoen) || zool van een schoen [N 24 (1964)] III-1-3
zoolbeslag caoutchouc: kawtšu (Tongeren) Stuk leer, rubber of hout dat onder de zool van de klomp wordt aangebracht. [N 24, 71; monogr.] II-12
zoom zoom: zǫwm (Tongeren) De omgeslagen en vastgenaaide rand aan een stuk weefsel of een kledingstuk. Volgens Het Beste Naaiboek (pag. 290) zijn er drie soorten zomen: de omgeslagen zoom, de valse zoom en de apart aangezette zoom. Zie afb. 38. [N 62, 14a; L 8, 126; Gi 1.IV, 15; MW; S 46; monogr.] II-7
zoon fils-je: fiskë (Tongeren), zoon: mv. zeun  zóon (Tongeren) zoon || zoontje III-2-2
zuchten zuchten: zōͅXte (Tongeren), zøXte (Tongeren), zøxtə (Tongeren), ’zöxtə (Tongeren) zuchten [snokke] [N 10 (1961)] || zuchten, stenen [ZND B1 (1940sq)] III-1-4