22095 |
<naam> |
buut:
bij verstoppertje
buut (Q020p Sittard),
mei:
t Is ziene mei: het is zijn naamdag (enigszins verouderd, meer gebruikelijk is "t is ziene naamesdaag").
mei (Q020p Sittard),
namensdag:
naamesdaag (Q020p Sittard),
namesdaag (Q020p Sittard),
I Limburch is t e gout aut gebroek om de naamesdaach te vieren i plaatsj van de gebaortendaach: in Limburg is het een oud gebruik om zijn naamfeest te vieren in plaats van de verjaardag.
naamesdaach (Q020p Sittard)
|
De voornaamste plaats in bepaalde spelen [heek]. [N 88 (1982)] || Feest vieren op de dag gewijd aan de heilige wiens naam men draagt [besteken]. [N 88 (1982)] || Naamdag. || Naamfeest.
III-3-2
|
18253 |
[falie] |
falie:
faaje (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
faalje (Q020p Sittard),
Zie ook plak.
faaje (Q020p Sittard),
voile (fr.):
vaol (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard)
|
falie [SGV (1914)] || falie, hoofdschouderdoek || sluierdoek, zwarte ~ die over hoofd en schouders wordt gedragen, gewoonlijk in de rouwtijd [vaol, voeël, falje, falie, slöjer, linao] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18748 |
[foulard] |
foulard (fr.):
foelaar (Q020p Sittard),
velaar (Q020p Sittard)
|
foulard || Fr. foulard, halsdoek
III-1-3
|
18261 |
[kazak] |
kazak:
kazak (Q020p Sittard),
lange rok met lange blouse
kazak (Q020p Sittard)
|
kazak; inventarisatie betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || rok, jas
III-1-3
|
18182 |
[kazavek?] |
kazavek:
kasjevek (Q020p Sittard),
jak voor (volks)vrouwen
kasjevék (Q020p Sittard),
kazavekje:
camiseulke van de man
kasjevekske (Q020p Sittard)
|
kasjevék, in de betekenis van vrouwenmantel; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18606 |
[lijfje] |
lijfje:
lifke (Q020p Sittard),
betekenis: onderhemd
lifke (Q020p Sittard),
betekenis: onderlijfje
lifke (Q020p Sittard)
|
lijfje, in de betekenis van soort kledingstuk; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
31697 |
aaks |
aaks:
hākš (Q020p Sittard)
|
Zware bijl met lange steel die wordt gebruikt om bomen te vellen. [N 50, 10b; N 75, 114d; L 32, 46; monogr.]
II-12
|
21293 |
aalmoes |
aalmoes:
aalmoas (Q020p Sittard),
aalmous (Q020p Sittard)
|
aalmoes [SGV (1914)] || de gift aan een arm persoon [aalmoes, arremoes, karitaat] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
25248 |
aam, maat van 150 l. |
aam:
aom (Q020p Sittard),
oam (Q020p Sittard)
|
aam (150 liter) || aam (maat) [SGV (1914)]
III-4-4
|
31252 |
aambeeld |
aanvilt:
āvɛljt (Q020p Sittard)
|
Een gietijzeren of stalen blok waarop de smid het smeedwerk uitvoert. Aan één of twee zijden van het aambeeld kan een hoorn zijn bevestigd, een puntig uitsteeksel waarop ijzer kan worden gebogen. De vlakke bovenzijde van het aambeeld, de baan, wordt gebruikt voor het smeedwerk. In de baan zijn soms één of meer gaten aangebracht waarin gereedschap zoals de schroodbeitel en de tas kunnen worden geplaatst. Vgl. ook afb. 15. De invuller uit Q 121 kende drie soorten aambeelden: 1. het aambeeld met twee ronde hoorns; 2. het aambeeld met één ronde en één vierkante hoorn; 3. het aambeeld met één hoorn en een stuikblok. Ook andere respondenten vermeldden deze drie aambeelden. Vgl. ook afb. 14. In L 382 kende men ook nog een aambeeld dat speciaal gebruikt werd bij het aanbrengen van de kap op vijlbladen. Het bovenvlak van dit aambeeld was van zacht roodkoper vervaardigd. Zie ook het lemma "vijlkap". [N 33, 40; N 33, 49; N 33, 50; S 1; R 14, 8b; L 1a-m; L 1u, 2; L 17, 9; L B1, 201; N 64, 32a-b; N 66, 13a-b; monogr.]
II-11
|