20693 |
bloedworst |
bloedworst:
bloodwoorsj (Q096p Bunde),
blootwoorsj (Q096p Bunde)
|
bloedworst [N 06 (1960)]
III-2-3
|
24523 |
bloeien |
bloeien:
blø̄i̯ǝ (Q096p Bunde)
|
De algemene uitdrukking voor het in bloei staan of bloesem dragen van planten en gewassen. In het materiaal-JG is uitdrukkelijk opgegeven dat het om het bloeien van koren gaat. In dit lemma worden de werkwoorden bijeengezet; in het volgende lemma komen de zelfstandige naamwoorden aan bod. [JG 1a, 1b; L A2, 373; L 32, 77, R 1, 37; monogr.]
I-4
|
18143 |
bochel |
bult:
bult (Q096p Bunde, ...
Q096p Bunde),
hoge rug:
hwoge rök (Q096p Bunde),
kroef:
krof (Q096p Bunde),
pokkel:
pókkel (Q096p Bunde)
|
bochel [hooge ruch, bult, schoft] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
33316 |
boerderij, algemeen |
(het) goed:
gōt (Q096p Bunde)
|
Het gehele complex, alle opstallen te samen genomen. De oorspronkelijke betekenis van hof is "binnenhof, omheinde ruimte"; hier is sprake van ellips uit hofstede, "hoeve". Onder bedrijf is de specifieke betekenis van "boerenbedrijf" te verstaan; het algemene gedoen heeft ook diezelfde specifieke betekenis. De betekenis van labeur en labeuring is hier het gehele complex van het boerenbedrijf, vaak met de bijbetekenis van "waar zwaar werk wordt gedaan"; vergelijk de lemma''s "boeren" (1.1.8) en "werken op de boerderij" (1.3.10). Vele benamingen die voor de boerderij in het algemeen zijn opgegeven, zoals winning en hof, komen ook terug onder de specifieke boerderijnamen, zoals "eigen hoeve" en "pachthoeve". De geografische uitgebreidheden van deze termen verschillen van begrip tot begrip. Zie de betrokken lemmata van deze paragraaf. Staai is oorspronkelijk de benaming van een bepaalde boerderij bij het veer in Wanssum; de benaming correspondeert aan stade, een afleiding van staan. Bij schans wordt aangetekend: "hoeve met water rondom"; bij kraam: $$speciale betekenis$$ "boerderij". Munkhof correspondeert met monnikhof, te verstaan als "abdijhoeve". Kaart 1 is een verzamelkaart; ook de samenstellingen met hof,geleg, plaats en winning van het lemma "grote boerderij" (1.1.2) zijn erin ondergebracht. [A 10, 2a; A 11, 4; L 1, a-m; L 12, 1; L 22, 1; L 38, 20 en 22; S 4; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 95; L 37, 11a]
I-6
|
21309 |
boerin |
bazin:
bazin (Q096p Bunde)
|
de vrouw van een boer [meesterse, bazin(ne), vrouw, juffrouw, mevrouw] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18209 |
boezeroen |
overhemd:
eüverhimp (Q096p Bunde)
|
Boezeroen. Hoe noemt men het kledingstuk, dat van ongeveer dezelfde stof is gemaakt en ongeveer hetzelfde model heeft, maar dat in de broek wordt gestoken? (Het zou in het Nederlands het beste aangeduid worden met boezeroen of overhemd). [DC 14A (1946)]
III-1-3
|
17605 |
bolle wangen |
bolle wangen:
bolle wange (Q096p Bunde)
|
wang: bolle wangen [toetwange, zwabberkaken, volle maan] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33500 |
bolster van de okkernoot |
sloet:
sjloet (Q096p Bunde)
|
bolster (van) [ZND 33 (1940)]
I-7
|
32326 |
bom, spon |
spon:
špon (Q096p Bunde)
|
De houten stop die ter afsluiting in het spongat wordt geslagen of geschroefd. Volgens de respondenten uit Gulpen (Q 203), Rothem (Q 99*) en Klimmen (Q 111) werd onder de bom eerst nog een lap gelegd. Die werd sponlap (Q 99*: šponlap) of sponlapje (Q 111: šponlɛpkǝ) genoemd. Zie ook het lemma ɛsponɛ in wld II.2, pag. 44.' [A 36, 3b; N 6, 4 add.; N E, 48a add.; L 7, 28 add.; monogr.]
II-12
|
25019 |
bonzen |
roffelen:
roffelen (Q096p Bunde)
|
hevig kloppen bijv. met de vuist op een deur [grollen, bonzen, dokkeren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|