33199 |
aardappelziekten |
krolziekte:
krǫlziktǝ (L331b Boukoul)
|
Door de intensieve cultuur van aardappelen en omdat men de pootaardappelen won uit de oogst van eigen veld van het jaar ervoor, was de aardappelplant bijzonder vatbaar voor allerlei ziekten. Het aantal ziekten is dan ook zeer groot en het aantal opgaven voor aardappelziekten navenant. Aan de hand van de opgaven is hier de volgende indeling aangehouden: schimmel- en bacterieziekten, virusziekten en voedingsziekten, telkens, waar mogelijk met enkele onderafdelingen. De bijzonderheden worden in het corpus van het lemma gegeven. Vergelijk ook het WBD, I, aflevering 8, 1478-1480. [N 12, 8; monogr.]
I-5
|
20735 |
aardbeienvlaai |
aardbezinvlaai:
Syst. WBD
èè.rbee.zeflaaj (L331b Boukoul)
|
Vla met vulling van aardbeien [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17653 |
aars |
gat:
gaa.t (L331b Boukoul),
reet:
ree.t (L331b Boukoul)
|
aars, darmuitgang [N 10c (1961)]
III-1-1
|
32962 |
achtergebleven hooi harken |
reken:
rɛ̄kǝ (L331b Boukoul)
|
Wanneer het hooi is binnengehaald werd soms nog eens het hooiland afgeharkt om het achtergebleven hooi te verzamelen. [N14, 122; A 34, 4 add.]
I-3
|
33984 |
achterhaam |
achterboks:
axtǝrboks (L331b Boukoul),
achterhaam:
axtǝrhām (L331b Boukoul)
|
Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.]
I-10
|
17572 |
achterhoofd |
achter op de kop:
(achter oppe kop) (L331b Boukoul)
|
achterhoofd [N 10 (1961)]
III-1-1
|
31587 |
achternaafband |
navenband:
(mv)
nāvǝbɛnj (L331b Boukoul)
|
De ijzeren band om het achtereinde van de naaf, aan de kant van de wagen. De achternaafband is doorgaans smaller dan de muilband. Zie ook afb. 214. [N G, 43d; N 17, 60b; Vld.]
II-11
|
32642 |
achterploeg |
raam:
rām (L331b Boukoul)
|
Het achterste deel van een rad- of karploeg, dat de ploegboom, het ploeglichaam en de staart omvat. [N 11, 31.II.1; N 11A, 100b]
I-1
|
17651 |
achterste |
gat:
gaa.t (L331b Boukoul),
kont:
kó.ntj (L331b Boukoul),
vot:
vót (L331b Boukoul)
|
[N 10c (1961)]
III-1-1
|
34584 |
achterwand |
achterschutbred:
axtǝršø̜t˱bręi̯t (L331b Boukoul)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|