e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Boukoul

Overzicht

Gevonden: 1309
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zwarte roodstaart roodstaartje: roodsjtert, roodsjtertje (Boukoul) zwarte roodstaart (14 rood trilstaartje, man is van voren roetzwart en heeft wittige vleugelvlek; echte gebouwenvogel; broedt daar binnenin; roep driftig [wiet, wiet, tk, tk]; zang hoog vanaf gebouw [bi-bi-kchchchch...bu-bi-bi] [N 09 (1961)] III-4-1
zwarte specht zwarte specht: zjwa.rte sjpech (Boukoul) specht, zwart ~ (46 grote, zwarte knaap; alleen in grote bossen [N 09 (1961)] III-4-1
zweep smik: šmek (Boukoul) Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.] I-10
zweep van de koeherder koesmik: kūšmek (Boukoul) Zweep om bijvoorbeeld de koeien naar de stal te brengen. [N 18, 146] I-11
zweet zweet: zjwei.t (Boukoul) zweet [N 10 (1961)] III-1-2
zwenghout, spoorstok ploeghaam: plōxhām (Boukoul) Het dwarshout waaraan van voren de strengen of trekkettingen van het paard bevestigd zijn en dat van achteren aan een akkerwerktuig (ploeg, eg, e.d.) gekoppeld is. Zie afb. 98. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; JG 2b-4, 3; N 11, 34a; N 11A, 103 + 103e; N 17, 69a add.; L 34, 11 add.; L 49, 26 add.; A 30, 26 add.; G 1, 26 add.; div.; monogr.] I-2
zweten zweten: zjwei.te (Boukoul) zweten [N 10a (1961)] III-1-2
zwezerik zwezerik: Syst. WBD  zjwee.zerik (Boukoul) Zwezerik (sepieten?) [N 16 (1962)] III-2-3
zwoord zwaard: Syst. WBD  zjwaard (Boukoul), zjwaars (Boukoul) De zwoord, van het spek (zwaart, zwaort?) [N 16 (1962)] III-2-3