28930 |
wijdte |
wijdte:
witǝ (L428p Born)
|
De benaming voor een omtrekmaat, in het bijzonder als tweede lid van een samenstelling in bijv. bovenwijdte, taillewijdte en heupwijdte. [N 59, 44a; N 62, 2b]
II-7
|
20852 |
wijn |
wijn:
wīēn (L428p Born)
|
wijn [RND]
III-2-3
|
33524 |
wijnstok, wingerd |
druivenstok:
WLD
droevestok (L428p Born)
|
De klimplant met handvormige bladeren en groenwitte bloempjes de de wijndruif levert (wijnrank, wingerd, wijger, vijger, wijgert, driveger), [N 82 (1981)]
I-7
|
19281 |
wijs |
wijs:
wies (L428p Born)
|
veel wetend, veel geleerd, veel in zich hebbend [wijs, kloek] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24873 |
wilde tijm |
tijm:
WLD
tiem (L428p Born)
|
Tijm; de blaadjes zijn langwerpig rond en naar achteren omgekruld; wordt in de linnenkast gelegd; ook gebruikt als specerij bij kool, salade en komkommer of in soep gekookt en als geneesmiddel tegen hoest (tamoe, tamus, tijmos, tijmis). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24510 |
wilgenkatje |
katje:
WLD
ketje (L428p Born)
|
De aarachtige bloeiwijze van sommige bomen, katje (kat, katje, poeske, prop, stop, knop). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24628 |
wilgensoorten |
zaalwijde:
zie WNT, zaal waterwilg
zaalwiej (L428p Born)
|
wilgensoorten [DC 28 (1956)]
III-4-3
|
24519 |
wilgenteen |
vits:
WLD
wìts (L428p Born)
|
De tak, wijg van een wilg (wis, poot, sliet). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21187 |
wimpel |
wimpel:
wimpel (L428p Born)
|
een lange smalle vlag [wimpel, vleugel] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17708 |
wind |
poepje:
puipke (L428p Born)
|
Wind: ontsnappende darmgassen, een buikwind (scheet, veest, poepje, wind). [N 84 (1981)]
III-1-1
|