20656 |
andijvie |
andijve:
andēͅvə (P218p Borlo),
andijve (P218p Borlo, ...
P218p Borlo)
|
[Goossens 1b (1960)] [ZND 01 (1922)] [ZND 32 (1939)]
I-7
|
28580 |
angel |
angel:
aŋǝl (P218p Borlo),
áŋǝl (P218p Borlo)
|
Het verdedigingsmiddel van de bij dat zich aan het achterlijf bevindt. Het is een scherp, hol spiesje, van weerhaakjes voorzien en verbonden met een gifblaasje. Hiermee steken moer en werkbij. De dar mist dit wapen. [N 63, 73a; L 32, 26; JG 1a+1b; monogr.]
II-6
|
24403 |
angel van bij of wesp |
angel:
angel (P218p Borlo)
|
angel, van bij of wesp [ZND 32 (1939)]
III-4-2
|
33621 |
anjelier |
genoffel:
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
genoffel (P218p Borlo)
|
Anjelier, Fr. oeillet, Lat. Dianthus [ZND 15 (1930)]
I-7
|
19819 |
anjer, anjelier (dianthus caryophyllus l.) |
genoffel:
-
genouvel (P218p Borlo),
zənufəl (P218p Borlo)
|
tuinanjer
III-2-1
|
21251 |
anker |
anker:
aŋkǝr (P218p Borlo)
|
Stuk ijzer dat wordt gebruikt om muren, vloeren, gordingen etc. met elkaar te verbinden. Het is gewoonlijk samengesteld uit een schieter en een veer. De schieter vormt het metalen onderdeel aan de buitenzijde van de muur en bestaat uit een metalen staaf die in het midden een nok heeft. De veer brengt de verbinding tussen schieter en muur of vloer tot stand. Schieter en veer kunnen met behulp van één of meer spieën aan elkaar worden bevestigd. Zie ook afb. 72. De woordtypen 'strijkanker', 'trekanker' en 'strekanker' worden specifiek gebruikt voor een anker waarvan de veer in de dwarsrichting over twee of drie balken ligt. Het dient om muren te verankeren die evenwijdig lopen met de balklaag. [N 31, 38; N 4A, 51b; N 54, 123b; N 54, 124a; N 54, 126; monogr.]
II-9
|
33617 |
appel, algemeen |
appel:
appel (P218p Borlo, ...
P218p Borlo)
|
[ZND 01 (1922)] [ZND 26 (1937)]
I-7
|
20638 |
appelbol |
kattepom:
kattepoem (P218p Borlo)
|
appel in deeg gedraaid en in de oven gebakken [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
20698 |
appelmoes |
compte:
kompot (P218p Borlo),
koͅmpoͅt (P218p Borlo),
prut:
prèùt (P218p Borlo),
nieuwe generatie.
prət (P218p Borlo)
|
appelmoes [ZND 32 (1939)] || appelmoes [trot, trut] [N 38 (1971)]
III-2-3
|
33100 |
aren lezen |
oogsten:
ūstǝ(n) (P218p Borlo)
|
Het oprapen en verzamelen van de achtergebleven aren op het veld. Het was vroeger gewoonte de aren die op het pasgemaaide en geoogste veld achterbleven, te laten liggen, zodat behoeftigen deze konden verzamelen. Het was een vorm van armenzorg. [N 15, 35; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 39, 40; Lu 3, 6; R [s], 31; R 3, 68; monogr.; add. uit A 23, 16.2]
I-4
|