e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Borlo

Overzicht

Gevonden: 2106

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aardappelmand banst: (mv bāste)  bās (Borlo) De stevige, doorgaans van tenen vervaardigde grote mand waarin de aardappelen in het veld bijeen werden geraapt. Moderne manden zijn van staaldraad vervaardigd. Soms heeft men twee manden bij zich; één voor de krielaardappelen en één voor de grote aardappelen. Twee rapers werken dan gelijk op, zittend op hun hurken of knieën, en trekken de manden die tussen hen in staan telkens aan de oren met een ruk naar voren, zonder dat ze daartoe omhoog hoeven te komen. De volle manden worden doorgaans rechtstreeks in de slagkar leeggegoten. Soms worden de aardappelen eerst in zakken gedaan; er gaan dan drie manden in een zak van 50 kg. [JG 1b, 2c; monogr.] I-5
aardappels schillen schillen: schellen (Borlo) (aardappels) schillen [Lk 01 (1953)] III-2-3
aardappelschil schil: sxęl (Borlo) Het velletje van de vrucht van de aardappel. [JG 1a, 1b; monogr.] I-5
aardappelstruik aardappel: [aardappel] (Borlo), struik: %%de volgende opgaven bevatten een onregelmatige monoftong%%  struk (Borlo) Het geheel van de aardappelplant of aardappelbos: wortels, stengels. bladeren en bloemen. In het lemma en op de kaart is aangetekend waar zich de opvallende monoftong /u/ bevindt in struik, terwijl men een diftong of palatalisering zou verwachten; zie Stevens 1951, 249. Voor de fonetische documentatie van de typen aardappel en patat, zie het lemma Aardappel. [N 12, 5; JG 1a, 1b; A 23, 17c; Lu 1, 17c; monogr.] I-5
aardbei aardbeer: ēͅədbeͅr (Borlo) [DC GV (1935) M] I-7
aarden pot aarden pot: ēdǝn pǫt (Borlo), stenen pot: stī̄nǝn pǫt (Borlo) Aarden pot, bleekbruin van kleur. Dorren (Valkenburgs Woordenboek) merkt op pag. 15 over de term baar op: ø̄̄Naar de grootte onderscheidt men één-, twee- en drieschildersbaren, wijl ze gemerkt zijn met één, twee of drie schildjes (reliefstempels), met een inhoud van circa 20, 30 en 40 liter.ø̄̄ De driekroonse pot was een verglaasde pot voor het inmaken van zuurkool, braadworst en bonen. De pot was gemerkt met drie kroontjes en had een inhoud van 20 tot 50 liter. Het woordtype driekronenpot duidt waarschijnlijk een vergelijkbare pot aan. Zie hiervoor ook de toelichting bij het lemma ɛstroopvatɛ in wld II.2, pag. 59.' [N 49, 103b; L 1a-m; L 32, 15a; L 32, 15b; R 3, 5; S 1; monogr.] II-8
aars kont: kǫnt (Borlo) [JG 1a, 1b; N 8, 13, 32.9 en 35] I-9
achterhaam achterhaam: axtǝrhǭ ̞m (Borlo) Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.] I-10
achterklauw hoorntje: høŋkǝ (Borlo) Achterste deel van de hoef. [N 3A, 119c] I-11
achterknie jarret (fr.): ža`rę (Borlo) Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12] I-9