e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Borgloon

Overzicht

Gevonden: 3627

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
achterdocht erg: ig how gen erg drin (Borgloon), ook materiaal van vr.lijst 32, vr. 44  ig how gén erg drin (Borgloon) achterdocht [ZND 01 (1922)] || ik had geen achterdocht (ik vermoedde geen kwaad) [ZND 32 (1939)] III-1-4
achtergebleven hooi harken beteenscharren: bǝtęi̯nsxē̜rǝ (Borgloon) Wanneer het hooi is binnengehaald werd soms nog eens het hooiland afgeharkt om het achtergebleven hooi te verzamelen. [N14, 122; A 34, 4 add.] I-3
achterhaam achterhaam: ā.tǝrhǭm (Borgloon) Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.] I-10
achterknie scheeg: sxē̜.x (Borgloon  [(uitsteeksel)]  ), vars: vā.s (Borgloon) Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12] I-9
achternaafband domband: (mv)  dǫmbẽ̜n (Borgloon) De ijzeren band om het achtereinde van de naaf, aan de kant van de wagen. De achternaafband is doorgaans smaller dan de muilband. Zie ook afb. 214. [N G, 43d; N 17, 60b; Vld.] II-11
achteruit terug-ju(j): tryk jȳ (Borgloon) Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.] I-10
achterwand achterste hoofdbred: axtǝrstǝ hø̜t˱bręt (Borgloon), hoofdbred: hø̜i̯t˱briɛt (Borgloon) De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enqu√™te opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.] I-13
ademen asemen: ich kōās ni ōōəseme (Borgloon), ig kōs niej oewseme (Borgloon) Ik kon niet ademen [ZND 19 (1936)] III-1-1
ader ader: de oere van ze veurheujt (Borgloon), de ōāre van ze veurhēūid (Borgloon), n oerver owpe snaaije (Borgloon), n ōār oojesnaaie (Borgloon), n ûr (Borgloon), ûr (Borgloon) ader [ZND m] || de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)] || een ader opensnijden [ZND 19 (1936)] III-1-1
afdakje boven de poort afdakje: āf˱dǭkskǝ (Borgloon) Het kleine afdakje dat op een muur is geconstrueerd boven de poort. [N 4A, 43b] I-6